Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Formatieve toets 4 vwo hoofdstuk 4
Slide 1 - Diapositive
1. Een stereotype is een....
A
Vorm van discriminatie
B
Een overdreven beeld van een groep mensen.
C
Feit
D
Een mening over iemand zonder dat je diegene echt kent.
Slide 2 - Quiz
2. Perceptie is de manier waarop je de werkelijkheid ervaart en inkleurt
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Bron bij volgende vraag (3)
Slide 4 - Diapositive
3. Het Nationaal Park Lençóis Maranhenses wordt door buitenlandse toeristen weinig bezocht. Beredeneer dat dit te maken heeft met het mentale beeld dat veel toeristen van de Braziliaanse natuur hebben.
Slide 5 - Question ouverte
4. Wat is het verschil tussen stereotype en geografisch beeld?
A
Stereotype is een mening, geografisch beeld feiten
B
Stereotype is een feit, geografisch beeld mening
C
Geografisch beeld verandert, stereotype niet
Slide 6 - Quiz
5. Verklaar de grote culturele diversiteit van Zuid-Amerika
Slide 7 - Question ouverte
6. Door de grote culturele diversiteit werden er veel talen gesproken in Zuid-Amerika. Hoe kun je het probleem om met elkaar te kunnen communiceren ondervangen?
Slide 8 - Question ouverte
7. Welk verband is er in Zuid-Amerika tussen huidskleur en behaald onderwijsniveau?
Slide 9 - Question ouverte
8. Verbind de omschrijving bij het juiste begrip
Bevolkingsspreiding
Bevolkingsdichtheid
Verstedelijking
Het gemiddeld aantal inwoners per km2
De groei van stedelijke gebieden doordat mensen van het platteland naar de stad trekken
De verdeling van de bevolking over een gebied
Slide 10 - Question de remorquage
9. Als de verstedelijkingsgraad hoog is, is het verstedelijkingstempo...
A
hoog
B
laag
C
hetzelfde
Slide 11 - Quiz
10. Verbind de bevolkingsdiagrammen met de plek in het Demografische Transitiemodel
Slide 12 - Question de remorquage
11. Verklaar waarom Zuid-Amerika zo sterk verstedelijkt is
Slide 13 - Question ouverte
12. Wat is sociale bevolkingsgroei?
A
Aantal sterfgevallen -geboorten
B
Aantal geboorten -sterfgevallen
C
Aantal emigranten -immigranten
D
Aantal immigranten -emigranten
Slide 14 - Quiz
13. Zuid-Amerika kent zowel in de stad als op het platteland een grote inkomensongelijkheid. Geef aan: hoe de wijken in de stad worden genoemd waar de allerrijksten wonen en hoe de wijken in de stad worden genoemd waar de allerarmsten wonen; waardoor de inkomensongelijkheid op het platteland groot is.
Slide 15 - Question ouverte
14. In veel Zuid-Amerikaanse landen zijn de mogelijkheden om tot verdere ontwikkeling te komen gunstig. Maar er zijn ook belemmeringen voor deze verdere ontwikkeling. Geef vanuit twee verschillende dimensies een kenmerk van Zuid-Amerikaanse landen waaruit blijkt dat de mogelijkheden om tot verdere ontwikkeling te komen gunstig zijn;
Slide 16 - Question ouverte
15. Politieke stroming die de nadruk legt op een sterke en directe band tussen de leider en de grote massa van het volk en die uitgaat van de tegenstelling tussen enerzijds de heersende klasse en de gevestigde orde en anderzijds het volk.
A
Populisme
B
Neoliberalisering
C
Good governance
D
cliëntelisme
Slide 17 - Quiz
16. Wat is een oligarchie?
A
Een bestuursvorm waarbij het volk bepaalt.
B
Een bestuursvorm waarbij de macht ligt bij een klein groepje.
C
Een bestuursvorm waarbij de macht centraal ligt.
D
Een bestuursvorm waarbij de koning de baas is.
Slide 18 - Quiz
17. In welk antwoord staan de politieke ontwikkelingen van Zuid-Amerika in de juiste volgorde vanaf 1500 tot heden
19. Na de militaire dictatuur brak een periode van democratisering en toenemende bevolkingsparticipatie aan. Beredeneer hoe die ontwikkelingen een positief effect kunnen hebben op de ontwikkeling van de economie van Brazilië.
Slide 21 - Question ouverte
Slide 22 - Diapositive
20De opbouw van een stad. Waar in een Zuid- Amerikaanse stad wonen de arme mensen? En waar de rijke? Noem in je antwoord de bijbehorende cijfers uit de dia.
Slide 23 - Question ouverte
21. Verstedelijking: wat is het verschil tussen verstedelijkingsgraad en verstedelijkingstempo?
Slide 24 - Question ouverte
22. Wat is het verband tussen verstedelijking en de grootte van de informele sector? Gebruik een "hoe-hoe" zin.
Slide 25 - Question ouverte
23. Wat is urban sprawl?
A
De groei van etnische wijken in de stad
B
Het verkleinen van een stedelijk gebied
C
Het vervuilen van stedelijk gebied
D
De enorme verspreiding van de voorsteden over het platteland
Slide 26 - Quiz
24. Sommige oorspronkelijke bewoners voelen zich niet meer op hun gemak in hun wijk door de nieuwkomers. Ze gaan dan verhuizen. Zo komen steeds meer huizen vrij voor nieuwe groepen migranten. Dit noem je:
A
Invasie
B
Successie
Slide 27 - Quiz
25. Wat betekent het begrip 'remittances' ?
A
migranten zien het als een plicht om de familie die ze hebben achter gelaten financieel te ondersteunen
B
kinderen trouwen al veel vaker buiten de gemeenschap
Slide 28 - Quiz
20. Waarom leidt globalisering en het neoliberale beleid op het platteland tot verslechtering van de positie van de kleine boeren en landarbeiders?
Slide 29 - Question ouverte
21. Waardoor wordt de positie van de inheemse volken bedreigd sinds de komst van de kolonisten, maar ook daarna? Noem 2 redenen.