Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
H6 Spelling
Slide 1 - Diapositive
Welk betekenisverschil is er tussen de twee onderstaande zinnen?
a. De leerlingen van klas G1B, die te laat waren, moesten een kwartier nablijven. b. De leerlingen van klas G1B die te laat waren, moesten een kwartier nablijven.
Slide 2 - Question ouverte
Laat met behulp van leestekens zien dat onderstaande zin twee betekenissen kan hebben.
Onze trainer zei Jan is uiterst traag van begrip.
Slide 3 - Question ouverte
Uitleg komma
Een komma gebruik je om de zin beter leesbaar te maken.
Je plaats een komma:
tussen twee persoonsvormen;
Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.
voor een voegwoord;
voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra
Slide 4 - Diapositive
Uitleg komma
Je plaats een komma:
tussen delen van een opsomming;
Rianne spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits.
tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin.
Stop eens, ik heb een lekke band!
Heb jij je huiswerk al af, Ewoud?
Slide 5 - Diapositive
Uitleg dubbele punt
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt:
• een opsomming;
Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
• een toelichting;
We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
• een citaat.
Vader zei: ‘Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
Slide 6 - Diapositive
Uitleg aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
Hij zei: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug.’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug’, zei hij.
Slide 7 - Diapositive
Uitleg aanhalingstekens
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens.
Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.
In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
directe rede: Vader zei: ‘Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
indirecte rede: Vader zei dat hij de vuile borden wel even in de vaatwasser zou zetten.
Slide 8 - Diapositive
Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar. Waar moet de komma?
A
komma tussen maak en ik
B
geen komma
C
komma tussen inpakt en maak
Slide 9 - Quiz
Welke 2 leestekens komen in deze zin voor?
Merel waar is de krant
A
komma en punt
B
komma en vraagteken
Slide 10 - Quiz
Directe of indirecte rede?
Vera vroeg aan Asma waar ze die mooie schoenen had gekocht.
A
Directe rede
B
Indirecte rede
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Diapositive
Werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde
Slide 13 - Diapositive
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het meisje heeft een glas water gepakt.
Dus het werkwoordelijke gezegde is:
heeft gepakt
Slide 14 - Diapositive
Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is:
zijn prachtig
Slide 15 - Diapositive
Wat weet je nog over het naamwoordelijk gezegde?
Slide 16 - Carte mentale
Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Een naamwoordelijk gezegde geeft een kenmerk of eigenschap van het onderwerp. Het bestaat uit een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord en alle werkwoorden in de zin.
Slide 17 - Diapositive
Waaruit bestaat een NG?
1. Een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord (mooi, leraar, oud)
2. Alle werkwoorden in de zin
Slide 18 - Diapositive
Maak zelf een zin met een naamwoordelijk gezegde erin.
Slide 19 - Question ouverte
Hoe maak je een zin met een NG?
Onderwerp + koppelwerkwoord + deel met zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord erin
Slide 20 - Diapositive
Je kent nu drie soorten werkwoorden
Zelfstandig werkwoord: komt alleen (zelfstandig) voor in het wwG.
Koppelwerkwoord: komt alleen voor in het nwG.
Hulpwerkwoord: komt voor in het wwG en nog, als er meer dan een werkwoord in staat.
Slide 21 - Diapositive
Koppelwerkwoorden
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen.