les 5 - 25 november 2024

les 5 - 25 november 2024
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

les 5 - 25 november 2024

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui c'est lundi 25 novembre

Slide 2 - Diapositive

Présence
tout le monde est présent?

Slide 3 - Diapositive

au programme

  • correction des devoirs
  • révision
  • écrire
  • regarder
  • les devoirs 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Waar past het bijvoeglijk naamwoord zich aan ?
A
Bijwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Voorzetsel
D
Lidwoord

Slide 8 - Quiz

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud is?
A
e
B
s
C
es
D
se

Slide 9 - Quiz

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is?
A
es
B
se
C
e
D
s

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Jacqueline est une fille ......
A
français
B
française
C
françaises

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un pull noir.
B
Il porte un pull noire.
C
Il porte un pull noirs.
D
Il porte un pull noires.

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Marco habite dans une .... maison
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les lunettes verts.
B
Elle porte les lunettes vert.
C
Elle porte les lunettes verte.
D
Elle porte les lunettes vertes.

Slide 14 - Quiz

Ma soeur est ...
A
content
B
contents
C
contentes
D
contente

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
la table jaune
B
la table jaun
C
la table jaunee
D
la table jaunes

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
les chats griss
B
les chats grises
C
les chats grie
D
les chats gris

Slide 17 - Quiz

Wat is het meervoud van:
"le beau garçon"?
A
les beau garçons
B
les beaus garçons
C
les beaux garçons
D
les beauxs garçons

Slide 18 - Quiz

une (oude) vache
A
vieux
B
vieille
C
vieilles

Slide 19 - Quiz

deux (nieuwe) filles
A
nouveau
B
nouveaux
C
nouvelle
D
nouvelles

Slide 20 - Quiz

Achter het zelfstandig naamwoord
Voor het zelfstandig naamwoord
grande
français
gros
sportive
mauvais
long
noir
dangereux
bon
jaloux

Slide 21 - Question de remorquage

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Wat is de juiste zin?
A
Monsieur Reinstra est un monsieur vieux
B
Monsieur Reinstra est un vieux monsieur

Slide 22 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Wat is de juiste zin?
A
Elle est une chanteuse française.
B
Elle est une française chanteuse.

Slide 23 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Wat is de juiste zin?
A
Mehmet est un garçon française.
B
Mehmet est un français garçon.
C
Mehmet est un française garçon.
D
Mehmet est un garçon français.

Slide 24 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Wat is de juiste zin?
A
C'est un YouTubeur populaire.
B
C'est un populaire YouTubeur.

Slide 25 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Wat is de juiste zin?
A
Elle porte un jean nouveau.
B
Elle porte un jean nouvelle.
C
Elle porte un nouvelle jean.
D
Elle porte un nouveau jean.

Slide 26 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Wat is de juiste zin?
A
C'est un film intéressante.
B
C'est un intéressant film.
C
C'est un film intéressant.
D
C'est un intéressante film.

Slide 27 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Wat is de juiste zin?
A
Ce sont des photos jolies.
B
Ce sont des jolis photos.
C
Ce sont des jolies photos.
D
Ce sont des photos jolies.

Slide 28 - Quiz




Ferme l'ordinateur
H2     Tu viens chez moi?        

Slide 29 - Diapositive

Objectifs H2
aan het einde van H2, 
je kan vertellen over je familie, over je huisdier, over je woning, hoe je iemand beschrijft

je leert je in de tegenwoordig tijd uit te drukken.

Slide 30 - Diapositive

Les buts

- Je kan een persoon beschrijven.
- Je gaat oefenen met woorden die te maken hebben met wonen.(A1)
- Je kan vertellen welk geheim de vrienden moeten bewaren. (A1)
 


Slide 31 - Diapositive

Décris une personne.
Phrase 1: nom et nationalité
Phrase 2: physique (cheveux et yeux)
Phrase 3: caractère
Phrase 4: autre caractère
Phrase 5: famille / animal
Phrase 6: une phrase originale
timer
15:00

Slide 32 - Diapositive

Regarder
terugblik épisode 1:
Wie?
Wat?
Waar?
Waarom?

Slide 33 - Diapositive

Regarder
terugblik épisode 1:
Wie? Gabriel en Timéo.
Wat? Ze zijn samen op vakantie en hebben al drie steden bezocht.
Waar? In de trein richting Parijs
Waarom? Timéo is een vlogger en doet mee aan een competitie die hij graag wil winnen.

Slide 34 - Diapositive



exercice 20b

Slide 35 - Diapositive

au travail-
les devoirs
Tu viens chez moi?

réviser: A - B - C - D
apprendre: E
faire: 20c - 22






Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Je kan een persoon beschrijven.

Slide 41 - Sondage

Je gaat oefenen met woorden die te maken hebben met wonen.(A1)

Slide 42 - Sondage

Je kan vertellen welk geheim de vrienden moeten bewaren. (A1)

Slide 43 - Sondage

au travail-
les devoirs
Tu viens chez moi?

réviser: A - B - C - D
apprendre: E
faire: 20c - 22

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive