3M Future tenses

Today:
Grammar instructions: Future tenses
Work on blink (digital book)
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 51 min

Éléments de cette leçon

Today:
Grammar instructions: Future tenses
Work on blink (digital book)

Slide 1 - Diapositive

Future tenses
Er zijn vier verschillende manieren om de toekomst aan te geven in het Engels:

1. Present continuous
2. To be going to
3. Shall/Will
4. Present simple

Slide 2 - Diapositive

1: Present Continuous
Gebruik: om te praten over afspraken in de nabije toekomst waarvan de tijd/plaats al vaststaat.



He is leaving for New Zealand tomorrow.
I'm meeting Susan at the train station.

Vorm: to be + ww-ng

Slide 3 - Diapositive

2: To be going to
Gebruik:
- als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is
- een voorspelling doen waarvoor je bewijs hebt.

Vorm: vorm van to be + going to + hele werkwoord
Vormen van to be: am/is/are



Slide 4 - Diapositive

2: examples (to be going to)
Examples:



Look! He is going to fall off his bike!
Look at those dark clouds. It is going to rain.
I am not going to hike tomorrow. I am too tired to hike.

Slide 5 - Diapositive

3: Shall / will
Gebruik:
- om iets aan te bieden
- bij beloftes
- bij aankondigingen
- bij besluiten
- voorspellingen doen waarvoor je geen bewijs hebt.

Slide 6 - Diapositive

3: shall/ will
Vorm:

Bij vragen waar je I en We gebruikt, moet je shall gebruiken.
Shall we go by taxi?
In alle andere vragen gebruik je will
Will they buy a new house?


Slide 7 - Diapositive

3: Shall/ will
In een bevestigende of ontkennende zin gebruik je alleen will.

Daarna volgt het hele werkwoord.
I will come to your party. I promise.

In ontkenningen voeg je not toe aan will.
will + not = won't
He won't come to school as he is ill.





Slide 8 - Diapositive

4: Present Simple
Gebruik: als er sprake is van een vast schema, zoals aankomst- en vertrektijden, openings- en sluitingstijden, begin- en eindtijden.


Vorm:
1. hele werkwoord bij I, you, we, you, they
2. ww + s bij he, she, it.

Slide 9 - Diapositive

4:Examples Present Simple
The train leaves at 4 pm from platform 5A.
Our school closes at 5 pm every day.
The show starts in ten minutes.
When does the match begin?

Slide 10 - Diapositive

The train ____ at 11:45.
A
leaves
B
is leaving
C
is going to leave
D
will leave

Slide 11 - Quiz

Look! Those girls ____ that busy highway.
A
cross
B
will cross
C
are crossing
D
are going to cross

Slide 12 - Quiz

Sharon ____ her birthday next Saturday at 2 pm.
A
celebrates
B
is celebrating
C
will celebrate
D
is going to celebrate

Slide 13 - Quiz

He sometimes ____ the bus to school.
A
takes
B
is taking
C
is going to take
D
will take

Slide 14 - Quiz

Maybe we ______ fries tonight.
A
shall eat
B
will eat
C
eat
D
are going to eat

Slide 15 - Quiz

I ______ Mickey up from the airport tonight.
A
am picking
B
pick
C
am going to pick
D
shall pick

Slide 16 - Quiz

Wat ging goed met het oefenen?

Slide 17 - Question ouverte

Welk onderwerp vereist extra aandacht?

Slide 18 - Question ouverte

Over to you:
Blink digital book: P3 exercises 1, 2, 3, & 4

Slide 19 - Diapositive