Bijwoord of voorzetsel?

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Hij is verantwoordelijk VOOR de organisatie.

1. Voorzetsel
2. Bijwoord

Hij zit helemaal in de knoop MET zichzelf.

1. Voorzetsel
2. Bijwoord

VANDAAG komen de brieven aan.

1. Bijwoord
2. Voorzetsel

Je doet dat meestal IN combinatie MET een ander vak.

1. Bijwoord
2. Voorzetsel

Dat is een ERG mooie kanarie.

1. Bijwoord
2. Voorzetsel

Ik ben tevreden OVER de beloning.

1. Voorzetsel
2. Bijwoord

GISTEREN zagen we OP de televisie een ERG uitgebreide reportage. Voorzetsel(s) of bijwoord(en)?

WEGENS de staking kon hij NIET OP tijd zijn. Voorzetsel(s) of bijwoord(en)?

Werkwoorden

Waarom heet een koppelwerkwoord een koppelwerkwoord?

Koppel

werkwoord

Geen koppel

werkwoord

Blijven

Worden

Verschijnen

Heten

Zijn

Fietsen

Lijken

Hebben

Willen

Koppelwerkwoorden

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

Niet alle medewerkers ZIJN leuk.

1. zelfstandig ww
2. koppelwerkwoord
3. hulpwerkwoord

Iemand anders HEEFT die woorden op het bord geschreven

1. Koppelwerkwoord
2. Zelfstandig werkwoord
3. Hulpwerkwoord

Iemand anders heeft die woorden op het bord GESCHREVEN

1. koppelwerkwoord
2. hulpwerkwoord
3. zelfstandig werkwoord

Kom je vanavond naar het vuurwerk KIJKEN

1. hulpwerkwoord
2. koppelwerkwoord
3. zelfstandig werkwoord

Hij SCHIJNT met een zaklamp.

1. Wel koppelwerkwoord
2. Geen koppelwerkwoord

Hij SCHIJNT nogal slim.

1. Wel koppelwerkwoord
2. Geen koppelwerkwoord