Allesomvattende LessonUp Werkwoordspelling

Toets werkwoordspelling
persoonsvorm *
onderwerp*  
samengestelde zinnen *
infinitief *
voltooid/onvoltooide deelwoorden *
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord *
tegenwoordige/verleden tijd zwakke/sterke werkwoorden *
Engelse werkwoorden *
Gebiedende wijs *



1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Toets werkwoordspelling
persoonsvorm *
onderwerp*  
samengestelde zinnen *
infinitief *
voltooid/onvoltooide deelwoorden *
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord *
tegenwoordige/verleden tijd zwakke/sterke werkwoorden *
Engelse werkwoorden *
Gebiedende wijs *



Slide 1 - Diapositive

Disclaimer!
In deze samenvattende LessonUp kun je in het kort de theorie van alle toetsstof doornemen. Om te leren kun je het beste gebruik maken van de lessen zelf en van het opdrachtenboekje of de opdrachten uit Nieuw Nederlands (zie laatste slide)!

Slide 2 - Diapositive

werden, lachten, sliep

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Onderwerp
Het onderwerp van de zin kun je omschrijven als: 'degene die of datgene wat iets doet óf degene die of datgene wat iets is'. Wat moeilijker gezegd: het onderwerp is degene die of datgene wat de werking van het gezegde verricht of van wie of wat die werking uitgaat.

wie of wat + gezegde = onderwerp.

Slide 7 - Diapositive

Persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden. 
Één daarvan is de persoonsvorm.

De persoonsvorm geeft aan het getal, de hoeveelheid en de tijd van de zin. 

Slide 8 - Diapositive

Tijdproef
Zet de zin in een andere tijd (maak van een zin in de tegenwoordige tijd de verleden tijd en andersom). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

Joost wil graag een ijsje.                       Tegenwoordige tijd.
Joost wilde graag een ijsje.                 Verleden tijd.

Wil - Wilde = Wil is dus de persoonsvorm.

Slide 9 - Diapositive

Getalproef
De getalproef: verander het getal (enkelvoud/meervoud) van het onderwerp. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

- Ik kijk vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.
- Wij kijken vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.

--> Kijk is dus de persoonsvorm

Slide 10 - Diapositive

Persoonsvorm

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Meervoudsvormen

1 Sommige woorden op -e hebben twee meervoudsvormen. (groenten - groentes)

2 De -f verandert in een -v en de -s verandert in een -z. (duiven - sluizen)

3 Woorden op -ee krijgen er +ën bij. (ideeën)

4 Woord op -ie krijgen er +ën bij of de laatste -e komt er een trema op. (melodieën - bacteriën)

5 Woorden die eindigen op een open klinker krijgen een 's erbij. (oma's, accu's)


Slide 16 - Diapositive

Meervoudsvormen

6 Woorden eindigend op -ik, -et of -es (zonder klemtoon) krijgen GEEN medeklinkerverdubbeling. (slimmeriken - lemmeten- dreumesen)

7 Woorden eindigend op -man, worden -mannen, -lui en -lieden. ( zeelui - zeelieden)

8 Latijnse woorden krijgen een Latijnse uitgang. (musea - data - neerlandici, musici)

9 Sommige woorden hebben geen meervoud of zijn er alleen in meervoud. (hersenen- rijst)

Slide 17 - Diapositive

0

Slide 18 - Vidéo

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden worden gevormd met -tje, -etje, -pje, -kje en -je. Welk van deze achtervoegsels wordt toegevoegd, hangt af van de slotklank van het eraan voorafgaande woord, en soms (ook) van de klemtoon


Slide 19 - Diapositive

Verkleinwoorden
1 Woorden die eindigen op a, é, o en u, krijgen een verdubbeling van de  medeklinker 
Auto wordt autootje  - pizza wordt pizzaatje - café wordt cafeetje.
2 Woorden op –i -> ie tje
Ski wordt skietje 
3 Woorden op –y -> ‘y tje
Baby wordt baby'tje - lolly wordt lolly'tje
4 Cijfer- of letterwoorden -> ‘tje 
Dvd wordt dvd’tje - A4 wordt A4'tje

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Samengestelde zinnen



Een enkelvoudige zin heeft maar 1 pv, een samengestelde zin heeft meerdere pv's.

Slide 22 - Diapositive

Samengestelde zinnen



Hoofdzin + Bijzin (+Bijzin)

Hoofdzin + Hoofdzin



Slide 23 - Diapositive

Hoofdzin en bijzin (HZ/BZ)

Een hoofdzin is een zelfstandige zin. Een bijzin is een afhankelijke zin die niet kan  bestaan zonder een hoofdzin. 

In een hoofdzin staat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats. In een bijzin staat de persoonsvorm meestal verder naar achteren.


Ik vertrouw die politicus niet (hoofdzin), omdat hij al vaak gelogen heeft (bijzin).

Je moet niet meteen boos worden (hoofdzin), als hij een fout maakt (bijzin).

Slide 24 - Diapositive

Infinitief
Het infinitief is het hele werkwoord. 
bv: ‘maken’, ‘rennen’, ‘werken’, ‘koken’ en ‘denken’

De hobbyboer maakt appelmoes. (geen infinitief)
De hobbyboer wil appelmoes maken. (wel infinitief)


Slide 25 - Diapositive

Onvoltooid deelwoord (od)
Een onvoltooid deelwoord geeft aan HOE iemand bezig is.
- Huilend stapte de vrouw in de auto.
Een onvoltooid deelwoord maakt GEEN deel uit van het werkwoordelijk gezegde.
- Ik wil juichend over de finishlijn gaan
Je spelt het onvoltooid deelwoord als 'infinitief + d' (soms + 'de')

Slide 26 - Diapositive

Voltooid deelwoord (vd)
Heeft altijd een hulpwerkwoordvan 'hebben', 'zijn' of 'worden' bij zich.
- Ik heb iets gevonden.
- Jij wordt geridderd.
- Mevrouw De Vries is door meneer Van Vliet gepest.
vd van sterke ww: vergeet de 'n' op het eind niet. :-)
vd van zwakke ww: pak 't ex-kofschip er eventueel bij.

Slide 27 - Diapositive

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Je schrijft het zo kort mogelijk op.

*De verbrede straat ligt vol zand
*De gevluchte crimineel is opgepakt
*De afgebrande schuur wordt opgeruimd

Maar let op: de verrotte appel

Slide 28 - Diapositive

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Het voltooid deelwoord kan als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. Het voltooid deelwoord staat dan voor een zelfstandig naamwoord. Het zegt dus iets meer van een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen of planten).
De standaardregel is dat het voltooid deelwoord verlengd wordt met een extra e

De aardappelen zijn aangebrand (voltooid deelwoord). 
De aangebrande aardappelen (bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord)

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden  werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
Maar let wel op de uitspraak.

Slide 33 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
Bij werkwoorden die uit het Engels komen, gebruik je de Nederlandse regels voor spelling.

joggen - ik jog - hij jogt - hij jogde - hij heeft gejogd
downloaden - ik download - hij downloadt - hij downloadde - hij heeft gedownload
gamen - ik game - hij gamet - hij gamede - hij heeft gegamed

Slide 34 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de verleden tijd luister je naar de laatste klank.
Hoor je een s-klank, dan schrijf je in de verleden tijd een -t.

racen - ik race - hij racet - hij racete - hij heeft geracet
smashen - ik smash - hij smasht - hij smashte - hij heeft gesmasht

Slide 35 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
De uitspraak bepaalt of je aan het eind van de ik-vorm één of twee medeklinkers schrijft.
paintballen- ik paintball- hij paintballt- hij paintballde- hij heeft gepaintballd

grillen- ik gril- hij grilt- hij grilde- hij heeft gegrild
stressen - ik stres - hij strest - hij streste - hij is gestrest

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Vidéo

0

Slide 38 - Vidéo

Slide 39 - Diapositive

Gebiedende wijs
De gebiedende wijs enkelvoud wordt gebruikt zonder onderwerp en heeft dezelfde vorm als de stam van het werkwoord:
Loop door.
Eet je bord leeg.
Schrijf dat op.
Soms wordt de infinitief gebruikt:
Niet roken.
Deur sluiten.

Slide 40 - Diapositive

Opdrachten vwo Nieuw Nederlands
Opdrachten om mee te oefenen:
1. Werkwoordspelling bladzijde 30 - 31
2. Verkleinwoorden en meervoudsvormen/werkwoordspelling bladzijde 76 - 77
3. Samenstellingen/werkwoordspelling bladzijde 121 - 123
4. Samenstellingen/herhaling/werkwoordspelling bladzijde 168 - 170
5. Leestekens/werkwoordspelling bladzijde 214 - 217
6. Herhaling bovenstaande bladzijde 259 - 260






Slide 41 - Diapositive