Les 1 Welkom

Welkom
Leuk dat je er bent!
- zoek een plekje
-pak jouw Ipad
- doe je telefoon in de tas
en ga maar zitten, we beginnen zo.

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Leuk dat je er bent!
- zoek een plekje
-pak jouw Ipad
- doe je telefoon in de tas
en ga maar zitten, we beginnen zo.

Slide 1 - Diapositive

Mens en natuur

Slide 2 - Diapositive

Een nieuw vak!
Leerdoelen:
1.1.1 Je kunt beschrijven waar het vak nask over gaat.
1.1.2 Je kunt uitleggen wat een natuurverschijnsel is.
1.1.3 Je kunt beschrijven waar het vak biologie over gaat.
1.1.4 Je kunt met voorbeelden het verschil tussen natuurkunde en scheikunde uitleggen.

Slide 3 - Diapositive

Alles wat er om je heen gebeurt
Natuurkunde, Biologie en Scheikunde
Dit noemen we in het kort: BiNaSk.

Eigenlijk alles wat er om jou heen gebeurt, alles wat er in jou gebeurt en wat er in de natuur gebeurt heeft iets te maken met Natuurkunde, Biologie of Scheikunde

Slide 4 - Diapositive

Natuurverschijnselen
Bliksem, stoffen, water, licht en geluid komen voor in de natuur.

Natuurverschijnselen zijn dingen die gebeuren in de natuur. 
Bij natuurkunde en scheikunde  leer je hoe deze natuurverschijnselen werken.

Slide 5 - Diapositive

Biologie
Vak dat gaat over de levende natuur, dus over mensen, planten en dieren.

Slide 6 - Diapositive

Natuurkunde
Vak dat gaat over natuurverschijnselen en over stoffen die van toestand veranderen.

Slide 7 - Diapositive

Scheikunde
Vak dat gaat over natuurverschijnselen en over stoffen die in andere stoffen veranderen.

Slide 8 - Diapositive

Verschil tussen Natuurkunde en scheikunde
Water, hout en steen zijn stoffen uit de natuur. 

Stof betekent: waarvan het gemaakt is.

Slide 9 - Diapositive

Fasen veranderen
Water is een vloeistof. In nat wasgoed zit water. Als je de was te drogen hangt, dan gaat het water uit de was. Het water verandert in waterdamp. Waterdamp is een gas dat je niet kunt zien.

Als het vriest, dan verandert water in ijs. 
IJs is een vaste stof. Water kan dus veranderen in waterdamp of in ijs. Waterdamp en ijs zijn allebei water, maar in een andere toestand. Van waterdamp en ijs kun je weer water maken.

Slide 10 - Diapositive

Echt veranderen
Stoffen kunnen ook op een andere manier veranderen. Hout kan verbranden. Het hout verandert dan in houtskool, as en rook. Van houtskool, as en rook kun je geen hout meer maken. Het hout is voor altijd veranderd in andere stoffen.

Slide 11 - Diapositive

Natuurkunde
De stof verandert van toestand. Bijvoorbeeld: water bevriest en wordt ijs. De stof kan ook weer terug veranderen: als je ijs verwarmt, krijg je weer water. Dit hoort bij natuurkunde.

Slide 12 - Diapositive

Scheikunde
De stof verandert in een andere stof. Bijvoorbeeld: hout wordt as. Van as kun je geen hout meer maken (de oorspronkelijke toestand). De stof hout is een andere stof geworden. 
Dit hoort bij scheikunde.

Slide 13 - Diapositive

Onthoud:
Natuurkunde en scheikunde gaan over natuurverschijnselen in de niet-levende natuur.
  
Biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.

Natuurkunde en scheikunde gaan ook over stoffen.

Bij natuurkunde veranderen stoffen van toestand.

Bij scheikunde veranderen stoffen in andere stoffen.

Slide 14 - Diapositive

Even een paar vragen!

Slide 15 - Diapositive

1. Natuurkunde en scheikunde
A
Gaan over natuurverschijnselen in de levende natuur.
B
Vertellen je alles over de bloemetjes
C
Gaan over natuurverschijnselen in de niet-levende natuur.
D
Hebben niks met techniek te maken

Slide 16 - Quiz

2. Biologie gaat over
A
Alleen over de bloemetjes en de bijtjes
B
Chemische reacties en verschijnselen
C
De levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.
D
veranderen stoffen in andere stoffen

Slide 17 - Quiz

3. Bij natuurkunde
A
veranderen stoffen van toestand
B
veranderen stoffen in andere stoffen.
C
gaat het over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.
D
gaat het absoluut niet over techniek

Slide 18 - Quiz

5. Bij scheikunde
A
veranderen stoffen van toestand
B
veranderen stoffen in andere stoffen.
C
gaat het over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.
D
gaat het absoluut niet over techniek

Slide 19 - Quiz

6. de afkorting BiNaSk staat voor:
A
Biologie, natuurkunde en scheikunde
B
geen idee, maar het klinkt wel lekker
C
Bikkelen, natuurlijk en schilderkunst
D
bitterballen natuurlijk

Slide 20 - Quiz

7. Natuurverschijnsel is iets dat
A
in de natuur gebeurt
B
gebeurt alleen in de natuurkunde
C
gebeurt alleen in de scheikunde

Slide 21 - Quiz

Tot de volgende les!

Slide 22 - Diapositive