Kennis maken met het vak Nask

Natuur en scheikunde (Nask)
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NaskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Natuur en scheikunde (Nask)

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
Wat is natuurkunde en wat is scheikunde

Leerdoelen van deze les => wat ga je leren?

Introductie, instructie en controle vragen over de les;

Vragen maken die horen bij de les.


Slide 2 - Diapositive

leerdoelen:
Je kunt beschrijven waar het vak nask over gaat.

Je kunt uitleggen wat een natuurverschijnsel is.

Je kunt beschrijven waar het vak biologie over gaat.

Je kunt met voorbeelden het verschil tussen natuurkunde en scheikunde uitleggen.

Slide 3 - Diapositive

Introductie
Nask staat voor Natuurkunde en Scheikunde.
Bij natuurkunde en scheikunde kijk je naar de wereld om je heen.

Slide 4 - Diapositive

Nask betekent natuurkunde en scheikunde. Het vak nask gaat over dingen die om je heen gebeuren. Bijvoorbeeld:
• bliksem tijdens onweer;
• bellen met je telefoon;
• water koken;
• een fietsband oppompen;
• geluid dat uit je oortjes komt;
• een spijker die roest.


Al deze dingen hebben te maken met natuurkunde en scheikunde.

Slide 5 - Diapositive

Quiz
Nask gaat over dingen die om je heen gebeuren?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Natuur
Bliksem, stoffen, water, licht en geluid komen voor in de natuur. 
Natuurverschijnselen zijn dingen die gebeuren in de natuur. 
Bij nask leer je hoe deze natuurverschijnselen werken.

Ook het vak biologie gaat over de natuur. 
Maar biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten. 

Natuurkunde en scheikunde gaan over de niet-levende natuur.

Slide 7 - Diapositive

Quiz
Het vak biologie gaat over de niet-levende natuur?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Stoffen veranderen
Water, hout en steen zijn stoffen uit de natuur.
 Stof betekent: waarvan het gemaakt is.

Water is een vloeistof. In nat wasgoed zit water. Als je de was te drogen hangt, dan gaat het water uit de was. 
Het water verandert in waterdamp. 
Waterdamp is een gas dat je niet kunt zien.

Slide 9 - Diapositive

Quiz
Een stof is waar iets van is gemaakt?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Als het vriest, dan verandert water in ijs. IJs is een vaste stof. Water kan dus veranderen in waterdamp of in ijs. Waterdamp en ijs zijn allebei water, maar in een andere toestand. 
Van waterdamp en ijs kun je weer water maken.

Dit noem je natuurkunde!

Slide 11 - Diapositive

Quiz
Als een stof verandert in een andere stof is dat natuurkunde?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Stoffen kunnen ook op een andere manier veranderen. 
Hout kan verbranden. Het hout verandert dan in houtskool, as en rook.
Van houtskool, as en rook kun je geen hout meer maken. Het hout is voor altijd veranderd in andere stoffen. 

Dit noem je scheikunde!

Slide 13 - Diapositive

Quiz
Als een stof verandert in een andere stof is dat scheikunde?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Een stof kan dus op twee manieren veranderen:
• De stof verandert van toestand. Bijvoorbeeld: water bevriest en wordt ijs. De stof kan ook weer terugveranderen: als je ijs verwarmt, krijg je weer water. Dit hoort bij natuurkunde.

• De stof verandert in een andere stof. Bijvoorbeeld: hout wordt as. Van as kun je geen hout meer maken (de oorspronkelijke toestand). De stof hout is een andere stof geworden. Dit hoort bij scheikunde.

Slide 15 - Diapositive

Onthoud
Natuurkunde en scheikunde gaan over natuurverschijnselen in de niet-levende natuur.
Biologie gaat over de levende natuur, dus over mensen, dieren en planten.
Natuurkunde en scheikunde gaan ook over stoffen.
Bij natuurkunde veranderen stoffen van toestand.
Bij scheikunde veranderen stoffen in andere stoffen.

Slide 16 - Diapositive


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 17 - Question ouverte


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 18 - Question ouverte

Aan het werk! 
Wat? Vragen maken

Waar? In het opdrachtenboekje

Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
1:00

Slide 19 - Diapositive