Iemand beschrijven

• Frans
• Middelbare school
• MBO
• Speciaal Onderwijs
• vmbo k
• Leerroute VK
• Leerjaar 1

Décrire quelqu'un 

Vocabulaire: 

Il porte un pantalon

1. zij draagt een broek
2. Hij draagt een broek
3. Hij draagt een shirt
4. Zij draagt een rok

Elle porte une robe

1. zij draagt een jurk
2. zij draagt een rok
3. Hij draagt een vest
4. Hij draagt een broek

Daniel est rigolo

1. Daniel is aardig
2. Daniel is lang
3. Daniel is grappig
4. Daniel is klein

Jim porte des lunnettes

1. Jim draagt een broek
2. Jim heeft een bril
3. Jim draagt een trui
4. Jim draagt een bril

Angelo porte une casquette jaune

1. Angelo heeft een pet
2. Angelo draagt een pet
3. Angelo draagt een geel t-shirt
4. Angelo draagt een gele pet

Wanda porte un t-shirt vert.

1. Wanda draagt een groen shirt
2. Wanda heeft een shirt.
3. Wanda draagt een blauw shirt
4. Wanda draagt een rood shirt

Martijn a les cheveux courts.

1. Martijn heeft een zwarte broek
2. Martijn heeft mooie schoenen
3. Martijn heeft kort haar
4. Martijn heeft donker haar

Sanne a les cheveux longs et noirs.

1. Sanne heeft bruin haar
2. Sanne heeft lang haar
3. Sanne heeft kort haar
4. Sanne heeft lang en zwart haar

Anna porte une jupe rouge

1. Anna draagt een rode broek
2. Anna draagt een rode jurk
3. Anna draagt een rode rok
4. Anna draagt een groene pet

Femke est sportieve

1. Femke sport veel
2. Femke is sportief
3. Femke houdt van sporten

Elle porte un t-shirt

Hij draagt een broek

Daniel draagt een pet

Wanda draagt een groene jurk

Martijn draagt zwarte schoenen

Jim draagt een witte broek

À toi! 

Je mag aan de slag met opdracht 8 en 9. 

Ben je klaar? Dan mag je beginnen aan opdracht 10. Dit is een grammatica opdracht, je moet de juiste vervoeging van het werkwoord "hebben" invullen.