03. T2.3 Sparen met profijt (8-10-24)

Hoofdstuk 2 Geldzaken
KGT) § 2.3 Sparen met profijt
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactif, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2 Geldzaken
KGT) § 2.3 Sparen met profijt
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
  • Instructie
  • Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Doel 2.3
Theorie:
  • Ik kan aangeven dat er verschillende doelen zijn om te sparen
  • Ik kan aangeven dat er verschillende spaarvormen zijn
  • Ik kan uitleggen wat inflatie is
  • Ik kan uitleggen wat koopkracht is
  • Ik kan aangeven wat er met de koopkracht gebeurt als je spaart

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan de rente berekenen en rekenen met samengestelde interest.
      

Slide 3 - Diapositive

Aantekeningen

1 jaar = 12 maanden = 52 weken = 365 dagen
1 kwartaal = 3 maanden
(In een jaar zitten 4 kwartalen)

LET OP: 1 maand is niet 4 weken! 
(omdat: 12 maanden x 4 weken = 48 weken)

Slide 4 - Diapositive

Neem deze over in je schrift

Slide 5 - Diapositive

Spaardoelen
Voor welke doelen kun je sparen? Het zijn er 3...

Slide 6 - Diapositive

Spaardoelen

Sparen = een deel van je inkomen niet uitgeven

Spaardoelen/spaarmotieven = 

1) Doel- grote uitgave
2) Voorzorg- tegenvallers opvangen
3) Rente

Slide 7 - Diapositive

Redenen om te sparen: 
  1. sparen voor een doel (nieuwe scooter)
  2. sparen uit voorzorg
    (geld achter de hand hebben)
  3. sparen voor de rente (om meer geld te krijgen van de bank)

Slide 8 - Diapositive

Spaarvormen verschillen van elkaar:

- door de hoogte van het rentepercentage
- door de hoogte van het minimale spaarbedrag
- door de periode (looptijd) waarin het spaargeld niet opvraagbaar is. 

Slide 9 - Diapositive

Spaarvormen
  • Verschillende soorten spaarvormen. 
  • Opvraagbaarheid van het spaartegoed, denk hierbij aan de looptijd. 
  • Hoe langer de looptijd, hoe hoger het rentepercentage.

Slide 10 - Diapositive

Depositosparen
= Manier van sparen waarbij spaargeld gedurende de looptijd niet (zonder boete) opgevraagd kan worden.


Spaardeposito gebruik je als je langere tijd het geld niet nodig hebt. (1 of meerdere jaren)

Slide 11 - Diapositive

Wat is koopkracht?

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Koopkracht stijgen en daling

Slide 14 - Diapositive

Koopkracht
  • Wat is koopkracht?
  • Wat zegt dit plaatje hieronder?

Slide 15 - Diapositive

Koopkracht en inflatie
  • koopkracht : de hoeveelheid goederen en diensten die je kan kopen.  
  • Koopkracht van een spaarder stijgt door rente en daling inflatie.

  • inflatie: de gemiddelde stijging van de prijzen

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Enkelvoudige of samengestelde interest

Slide 18 - Diapositive

Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet

Slide 19 - Diapositive

Enkelvoudige interest
Bij enkelvoudige interest wordt alleen interest berekend over het beginkapitaal.




Slide 20 - Diapositive

Formule Enkelvoudige interest
(kapitaal:100) x percentage = totaal ... euro rente

Slide 21 - Diapositive

Enkelvoudige interest
Bram stort 1.200 euro op een rekening.
Het rentepercentage is 2%. 
Hoeveel rente ontvangt hij in 1 jaar? 
Hoeveel rente ontvangt hij in 2 jaar?

Slide 22 - Diapositive

Antwoord
Kees-Jan stort €1.200 op een rekening. 
Het rentepercentage is 2%. 

jaar 1              € 1.200 : 100 x 2 = € 24 
jaar 2             € 1.200 : 100 x 2 = € 24



Slide 23 - Diapositive

Formule Samengestelde interest
Kapitaal x 1,0p^L =  totaal ... euro rente
p = is percentage en L = looptijd

Bijvoorbeeld: Bedrag is €1000, rente is 6 en de looptijd is 6 jaar!
Rekenmachine: € 1000 x 1,06^6 = € 1418,51

Slide 24 - Diapositive

Samengestelde interest
Spaarbedrag € 2000,- met rentepercentage 3%. Hoeveel geld heb ik dan over 2 jaar?
jaar 1: € 2000,-  : 100 (= €20,-) x 3 = € 60,-     Saldo = € 2060,-
jaar 2: € 2060,- : 100 (= € 20,60) x 3 = € 61,80     Saldo = € 2121,80

Verschil met enkelvoudige interest is:
 2 x € 60,- = € 120,- rente en saldo € 2120,-


Slide 25 - Diapositive

Enkelvoudige interest


Slide 26 - Diapositive

Samengestelde interest

Slide 27 - Diapositive


Antwoord op de leerdoelen:

Slide 28 - Question ouverte

Slide 29 - Diapositive


B

Leren en maken 
Hoofdstuk 2:
paragraaf 1



KGT

Leren en maken
Hoofdstuk 2:
paragraaf 3




Huiswerk 14 oktober

Slide 30 - Diapositive

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo