(Mavo2) 23-09-2024 (1e les van de week)

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Startopdracht

Schrijf het rijtje van "sein" 10x op:

SEIN

ich bin

du ...

er, sie, es ... 

wir ...

ihr ...

sie, Sie ...

Guten Tag!

Was liegt auf dem Tisch?

• Plenda
• Laptop
• Buch
• Stempelkarte
• Stift

X

X

• Wortschatz test (10min)
• selbstständig Arbeiten (10min)
• Grammatik (5 min)
• Wörter üben (10 min)
• zusammen Arbeiten (10min) 
• Planen (5min)
• Feedback (5min)

• Je kunt de woorden van de Lernliste N-D en D-N actief gebruiken.
  
• Je kent de persoonlijke voornaamwoorden.
  
• Je kunt de werkwoorden haben en sein in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Wortschatz Test

• Je zit in toets opstelling
• op je tafel ligt alleen een pen en papier
• je kijkt op eigen blaadje

Wortschatz Test

NED	DUITS
1. de namen
2. de straat
3. het jaar
4. Nederland
5. komen
6. hoe

NED	DUITS
7. drie
8. tien
9. sechstien

DUITS	NED
1. heute
2. die Woche
3. das Essen
4. der Monat
5. Rad fahren
6. Tschüss

Wat kan ik doen? 

• opdrachten Kapitel 1 (1,2,3,5,7,8,9,11,12,13,14,15,19)
  
• opdrachten Kapitel 2

 (1,2,4,5,6,7,8,10,11,12,13,14,16,17,18,19,20,21,23, 24,27,28,31,32,37,39,40,41,42,43,44,

• slim stampen
• ander opdrachten stempelkaart

         haben und sein

Wörter üben (woordjes leren)

ga naar www.quizlet.live en schrijf je in

ZUSAMMEN 

ARBEITEN

Wat kan ik doen? 

• opdrachten Kapitel 1 (1,2,3,5,7,8,9,11,12,13,14,15,19)
  
• opdrachten Kapitel 2

 (1,2,4,5,6,7,8,10,11,12,13,14,16,17,18,19,20,21,23, 24,27,28,31,32,37,39,40,41,42,43,44,

• slim stampen
• ander opdrachten stempelkaart

mail mij!

Planen voor week 40

• 0verhoring Kapitel 2 (1e les van de week)
• toets Kapitel 1 en 2, schreiben, hören 

• Je kunt de woorden van de Lernliste N-D en D-N actief gebruiken.
  
• Je kent de persoonlijke                                                     voornaamwoorden.
• Je kunt de werkwoorden                                                               haben en sein in de                                                              tegenwoordige tijd gebruiken.

Wat heb je gedaan vandaag?
Wat is het beste gelukt?
Wat had je beter kunnen doen?
Noem twee positieve dingen over hoe je hebt gewerkt?

Exitticket:
Ik kan de werkwoorden haben en sein vervoegen.

1. Ik kan het
2. Ik moet nog leren, maar het komt goed
3. Ik snap het helemaal niet
4. Ik kan het anderen uitleggen