1.1 Wat wil je kopen?

• Economie
• MBO
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Startklaar

• Op je plek zitten 
• Telefoon in het Zakkie 
  
• Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
• Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui en rekenmachine

1. Startklaar

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.

Hoofdstuk 1

Economie is meer dan GELD

Basis 2 

Leerdoelen 1.1

- Je kunt uitleggen waar economie over gaat.  R

- Je kunt voorbeelden geven hoe jij zelf met economie te maken hebt. T1

- Je kunt uitleggen dat bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben.  T2

- Je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren.  T1

Waar denk je aan
bij het woord economie?

Economie gaat over keuzes maken

• Veel doen en veel uitgeven
• Weinig tijd en weinig geld (middelen)
• Keuzes maken wat je doet en waar je geld aan uitgeeft

Je doet en koopt het belangrijkste eerst.

Bij economie is het maken van keuzes belangrijk

1. Juist
2. Onjuist

Economie gaat over hoe jij je wensen kunt vervullen

1. Juist
2. Onjuist

Economie is alleen voor volwassenen

1. Juist
2. Onjuist

Waarom moet je keuzes maken in wat je doet en waar je geld aan uitgeeft?

1.1 Wat is economie?

Behoeften: alles wat je nodig hebt of waar je naar verlangt.

Omdat niet alles kan, moet je keuzes maken. 

Als je iets koopt om zelf te gebruiken ben je een consument. 

Een consument is iemand die .....

1. goederen of diensten koopt om in hun behoeften te voorzien
2. goederen maakt om in hun behoeften te voorzien.
3. diensten koopt en maakt om in hun behoeften te voorzien.
4. goederen of diensten maakt om in hun behoeften te voorzien.

Aan het werk

Maken: vraag 1 t/m 4

Zelfstandig in stilte

Heb je een vraag? Steek je vinger op! Ik help je graag :)

Klaar? Lezen tekst bedrijven en de overheid. 

Moeilijke woorden uit de tekst opzoeken/vertalen.

Bedrijven en de overheid.

Producenten=  winkels, webshops en bedrijven die iets maken of voor je doen. 

Winkels en bedrijven verdienen geld door iets te verkopen. 

De overheid bepaalt hoeveel loon je minstens moet verdienen met een baan. 

Leg uit hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben.

Aan het werk 

Vraag 5, 6 en 7 maken

Zelfstandig (stilte)

Heb je een vraag? Steek je vinger op! Ik help je graag :)

Klaar? Tekst een geldbedrag noteren lezen... moeilijke woorden opzoeken/vertalen..

Geldbedrag op de juiste manier noteren.

AFRONDEN
€23,234
€89,856

Aan het werk

Vraag 8,9 en 10 maken 

Zelfstandig (stilte) 

Klaar? 

De leerdoelen (blz. 13) in je map op een blaadje uitwerken. 

Begrippen uit deze les

behoeften

consumeren

produceren

economie 

Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Leerdoelen 1.2

- Je kunt beschrijven hoe geld is ontstaan  R

- Je kunt voorbeelden geven en herkennen van directe en indirecte ruil T1

- Je kunt beschrijven hoe je kunt betalen met contant geld en met geld op je bankrekening.   R  + T1

- Je kunt een nieuwe saldo op je bankrekening uitrekenen T1

HET ONTSTAAN VAN GELD

REPUBLIEK USA

Ruilmiddel =

 geld of iets anders waarmee je kunt ruilen.

Aan het werk

Vraag 1 t/m 6 maken

Zelfstandig

Klaar? Lees de tekst : Hoe betaal je? 

Waar denk je aan bij geld?

Soorten geld

• Contant geld 
• Het is tastbaar, je kunt het aanraken

• Geld op je bankrekening
• Je kunt het niet vastpakken

Elektronisch betalen

Het geld gaat via jouw rekening naar de rekening van een ander.

• contactloos
• creditcard
• iDeal
• via de bankpas

Lotte krijgt van Manon mascara. Manon geeft Lotte hiervoor een lipgloss. Welke vorm van ruilen is dit?

1. Directe ruil
2. Indirecte ruil

Ilse haar oude saldo is €155,50. Ze ontvangt €265 en geeft €325 uit. Wat is haar nieuwe saldo?

Sanne wast de auto van Koen. Koen maakt daarom een bureau voor Sanne. Is hier sprake van directe of indirecte ruil?

1. Directe ruil
2. Indirecte ruil

Nieuw saldo berekenen

Je saldo was €500,-. Je hebt een nieuwe jas gekocht van €225,-. Van je ouders kreeg je €80,- zakgeld. Wat is je nieuwe saldo?

1. €355,-
2. €805,-
3. €305,-
4. €195,-

Je pint geld bij de pinautomaat. Wat gebeurt er met je saldo?

1. Je saldo stijgt
2. Je saldo daalt

Je hebt contant geld gekregen op je verjaardag. Dit geld zet je op je bankrekening. Wat gebeurt er met jouw saldo?

1. Je saldo stijgt
2. Je saldo daalt

Leerdoelen 1.3