AFP 3.2.19 Hormonen en stofwisseling

3.2.19 Stofwisseling en hormonen
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
anatomieMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

3.2.19 Stofwisseling en hormonen

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke combinatie van symptomen past bij hypothyreoïdie?
A
Droge huid en het warm hebben
B
Obstipatie en het warm hebben
C
Obstipatie en het koud hebben
D
Grote holle ogen en het koud hebben

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een veel voorkomende bijwerking van metformine?
A
Maag darm klachten
B
Hartkloppeningen
C
Overmatig zweten
D
Hyperglykemieën

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Metformine
Metformine is een verlager van de bloedsuiker. Het behoort tot de biguaniden. Het vermindert de hoeveelheid glucose in het bloed en vermindert de eetlust. Wordt voorgeschreven bij DM.
 

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn passende indicaties bij benzodiazepinen?
A
Examenstress en epilepsie
B
Laatste levensfase en examenstress
C
Angststoornis en epilepsie
D
Rugpijn en angststoornis

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Soms worden benzodiazepinen ook voorgeschreven tegen epilepsie en koortsconvulsies. Een voorbeeld hiervan is clonazepam. Dit type medicijnen vermindert namelijk de prikkelgevoeligheid van de patiënt, waardoor epileptische klachten uitblijven. Daarnaast kan gekozen worden voor gebruik van deze middelen als verdovingsmiddel in de laatste levensfase.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke groep treedt eerder diabetes type 2 op?
A
Kinderen onder de 15 jaar
B
Mensen uit de Afrikaanse cultuur
C
Mensen uit de Marokkaanse cultuur
D
Mensen die veel sporten

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat past bij hyperglykemie bij DM type 1?
A
Zweten
B
Hartkloppingen
C
Veel plassen
D
Duizeligheid

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je hebt de vrouw van een diabetes patiënt aan de telefoon. De patiënt is trillerig, zweet en lijkt wat verward. Het is niet duidelijk of er een hoog of laag bloedsuiker is. Er is geen mogelijkheid tot prikken. Wat is jouw advies?
A
Water met suikeroplossing drinken
B
Insuline spuiten
C
Water drinken en bewegen
D
Meformine spuiten

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk hormoon dien je toe bij een hyperglyckemie?
A
Insuline
B
Cortisol
C
Glucagon
D
Thyroxine

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vorm van diabetes is leefstijl afhankelijk en waarom?

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Jan van 55 jaar heeft met regelmaat psychoses. Hij geeft hij dat hij dan een stem hoort welke zegt hem stil te staan. Hoe heet dit symptoom?
A
Katatonie
B
Waan
C
Hallucinatie
D
Tick

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke stoornis is een patiënt erg bang voor kritiek van de omgeving?
A
Borderline
B
Sociale fobie
C
Delier
D
Autisme spectrum stoornis

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een man belt met de klacht dat zijn gedachten worden afgeluisterd door de buren. Hij ziet dit gebeuren en hij wil dat het per direct stopt. Waar denk je aan bij deze omschrijving?
A
Persoonlijkheidsstoornis
B
Hallucinatie
C
Alcohol intoxinatie
D
Waan

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke situatie kan een epileptische aanval uitlokken?
A
Slecht slaapritme; bv lang uitslapen
B
De hitte van een sauna
C
Kopballen bij voetbal
D
Felle lichtprikkels in een club of bij langdurig gebruik van een beeldscherm

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk gedrag of symptoom past bij een kind dat mogelijk een autisme spectrum stoornis heeft?
A
Is op de basisschool meerdere keren blijven zitten
B
Hij zit vaak alleen op het schoolplein
C
Plaste tot 7 jaar in bed
D
Is verdrietig over een dood vogeltje

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn voorkeursplaatsen voor het ontstaan van artrose
A
Kaak, heup, duim
B
Heup, knie, duim
C
Heup, elleboog, duim
D
Heup, elleboog, knie

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe omschrijf je Quincke's oedeem het beste?
A
Oedeem door vocht vast houden in de onderbenen
B
De bovenzijde van de handen en voeten is erg dik geworden
C
Zwelling door middel van een wespensteek
D
Zwelling van de slijmvliezen; denk aan mond/lippen/oogleden/keel

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het beleid bij een patient die net door een bij is gestoken; jeuk krijgt over het hele lichaam en opgezwollen oogleden?
A
U1: levensbedreigend -> ernstige allergische reactie
B
U3: Dringend-> Forse reactie met anti his behandelen
C
U2: Spoed-> allergische reactie
D
U5: Normale reactie -> koude doek/ menthol poeder

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welk van onderstaande situaties moet je ook denken aan een vorm van kindermishandeling?
A
Baby van 2 maanden is van de trap gevallen omdat traphekje open stond
B
Jongen van 8 jaar is me de fiets gevallen en heeft een botbreuk en blauwe plekken
C
Baby van 9 maanden heeft brandwonden door omtrekken van een kop thee
D
Meisje van 6 jaar heeft een blauw oog door een botsing met haar zusje

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een vader belt in paniek voor zijn 2 jarig dochtertje. Ze was een paar dagen niet fit. Maar opeens draaien haar ogen nu weg en kreeg ze trekkingen in armen/benen. Nu is ze slaperig. Ze is erg warm. Welke aandoening zal je aan denken?
A
Epileptisch insult
B
Groeistuip
C
Koortsstuip
D
ALTE (Apparent Life Threathenig Event)

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk advies zou je geven bij lichte slaap problemen?
A
Een wandeling maken voor het slapen
B
Voor het slapen een film kijken
C
Een recept geven voor benzodiazepine
D
Alcohol drinken voor het slapen

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is er bekneld bij het carpale tunnel syndroom?
A
Zenuw in de elleboog
B
Zenuw in de pols
C
Bloedvat in de elleboog
D
Bloedvat in de pols

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de oorzaak dat iemand die flink verbrand is in shock kan komen?
A
Vochtverlies via de verbrande huid
B
Bloedvatverwijding onder de verbrande huid
C
Angst en pijn vanwege de verbranding
D
Giftige afbraak producten van de verbrande huid

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een volwassen persoon met brandwonden krijgt een U1 bij welk % verbranding? En is dit bij kinderen hetzelfde?
A
5%- nee
B
10%-ja
C
15%-ja
D
20%-nee

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht
Hormoonstelsel maak de invuloefening zodat je een overzicht hebt van de hormoonklieren en de belangrijkste hormonen die daar worden gemaakt. 

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Diabetes Mellitus
De ziekte die de Diabetes Mellitus noemen (suikerziekte) is in wezen niets anders dan een tekort aan insuline.

Eerste verschijnselen zijn hyperglykemie (hoge bloedsuiker), dorst, polyurie (veel plassen), moeheid, honger

Wat is de oorzaak van deze symptomen?

Slide 27 - Diapositive

Door een tekort aan insuline wordt glucose niet omgezet in glucogeen en blijft dus in het bloed
Door het vele vochtverlies (zie 3)
Het teveel aan glucose wordt uitgeplast met de urine, opgelost in extra water.
Moeheid de lichaamscellen krijgen te weinig glucose (brandstof) binnen

Type I:
 lichaam maakt zeer weinig tot geen insuline aan

 “absoluut tekort”
 

Behandeling: insuline



Type II:
 meer insuline nodig door overgewicht óf  gevoeligheid neemt af (ouder worden)
 “relatief tekort”
 

Behandeling: insuline of medicatie

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Insuline
Insuline zorgt ervoor dat glucose (suiker) opgenomen wordt in de lichaamscellen waar het als energiebron wordt gebruikt.

Of zorgt ervoor dat het kan worden
opgeslagen (als glycogeen).

Slide 29 - Diapositive

Insuline is als het ware een sleutel om glucose uit het bloed in de cel op te kunnen nemen of om het op te kunnen slaan in de lever

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hyperglykemisch aciodotisch coma
- Coma met te hoge bloedsuikerspiegel en te zure (‘acid’) samenstelling van het lichaamsvocht
- Ontstaat heel geleidelijk
- Behandeling ingewikkeld en gebeurt in het ziekenhuis

Hypoglykemisch coma

- Patiënt voelt het vaak aankomen
- Kan snel ontstaan
- Suiker eten of intraveneus toedienen suikeroplossing of intramusculair glucagon

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Late complicaties DM
Neuropathie
Nefropathie
Retinopathie
Infecties
Diabetische voet
Hart en vaat ziekten

Slide 32 - Diapositive

Neuropathie: beschadiging van zenuwen in het lichaam. Verminderde gevoeligheid (sensibiliteit) in de benen.
Nefropathie: achteruitgang nierfunctie. Regelmatig controleren op hypertensie. Diabetische nefropathie voorkomen -> regelmatig controle op eiwitten
Retinopathie: beschadiging van het netvlies, regelmatig controle oogarts Diabetische retinopathie
Infecties: relatieve lage weerstand omdat witte bloedcellen minder goed functioneren. Bijv. urineweginfecties, furunkels (steenpuisten)
Diabetische voet: door neuropathie vallen wondjes niet op door artheosclerose in bloedvoorziening slecht. Bemoeilijkt wondgenezing. Gangreen= afgestorven weefsel.
Vooral als DM samen gaat met andere risicofactoren is de kans op artherosclerose en daaruit voortkomende complicaties vergroot.

Geneesmiddelen bij DM

Slide 33 - Diapositive

Biguaniden: remmen glucoseproductie in de lever en verhogen de gevoeligheid van de cellen voor insuline.
Sulfonylureumderivaten: stimuleren afgifte van insuline ( groter risico op hypo, vooral degenen met een lange werkingsduur)

Insuline
subcutaan omdat het anders wordt afgebroken in maag/darmkanaal 

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

biguaniden en sulfonylureumderivaten 

Voorwaarde is dat de alvleesklier nog insuline kan produceren. Werken allemaal verschillend (bestaan nog meer varianten), soms wordt gecombineerd om effect te vergroten.
Bloedglucoseverlagende stoffen

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De schildklier = 'glandula thyroidea'

D.m.v. hormonen regelt de schilklier de stofwisseling. Zij kan deze vertragen of versnellen.

Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Regelkring 

Slide 37 - Diapositive

De hypothalamus maakt TRH aan (thyreotropine releasing hormone). TRH zorgt ervoor dat de hypofyse TSH aanmaakt (thyroid stimulating hormone). TSH zorgt er op zijn beurt voor dat de schildklier schildklierhormoon afgeeft aan het bloed, en dat er meer wordt aangemaakt. De hoeveelheid schildklierhormoon (T4 of T3) in je bloed en weefsels wordt steeds ‘gemeten’ door de hypothalamus, als er voldoende is neemt de aanmaak van TRH af

Slide 38 - Diapositive

thyroxine in het bloed = T3 of T4

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 40 - Diapositive

Ziekte van Cushing: Oorzaak is een goedaardig gezwel in de hypofyse, dit produceert een hormoon dat via het bloed de bijnierschors te hard laat werken
Syndroom van Cushing: alle andere oorzaken van een te hard werkende bijnierschors. Meestal bijwerking van medicatie (Prednison)
Herkenbaar aan abnormale vetverdeling (ronde maans gezicht)

Slide 41 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions