10.1 Bloedsomloop en 10.2 Bloedvaten

Hoofdstuk 10
Bloedsomloop en Afweer
Vandaag 10.1 De bloedsomloop 
     10.2 Bloedvaten
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 10
Bloedsomloop en Afweer
Vandaag 10.1 De bloedsomloop 
     10.2 Bloedvaten

Slide 1 - Diapositive

Transportsysteem in dieren
Alle cellen hebben zuurstof en voedingstoffen nodig. 
Vooral het transport van zuurstof moet snel en continu gebeuren, want een lichaam kan geen zuurstof opslaan.
Meercellige dieren hebben hiervoor een transportsysteem die de cellen hiervan voorziet. 
Transportsysteem heeft:
  1. Vloeistof waarin zuurstof/voedingstoffen zit (hemolymfe of bloed)
  2. Buizen die de vloeistof vervoeren (bloedvaten)
  3. Een pomp (het hart)

Slide 2 - Diapositive



Is de weg die het bloed door het lichaam aflegt.


Er bestaan dieren met een een enkele bloedsomloop en met een dubbele bloedsomloop.
Bloedsomloop
Open
Gesloten
Enkele
Dubbele
10.1 Bloedsomloop

Slide 3 - Diapositive

Open Bloedsomloop
In een open bloedsomloop kan het bloed door het hele lichaam van het organisme stromen. 
De hemolymfe stroomt vanuit het hart naar de lichaamsholten. Via open eindigende vaten stroomt de zuurstofarme vloeistof terug naar het hart.

Slide 4 - Diapositive

Regenworm
De bloedsomloop loopt door het hele lichaam. Het bloed wordt door vijf iets wijdere vaten in de kop (5 'harten') door de bloedvaten gepompt. Wormen hebben geen longen (of kieuwen of tracheeën). Het zuurstof gaat door de huid heen naar het bloed. Dat kan overal in het wormenlichaam, en het bloed blijft stromen door de pompwerking van de 'harten').
Ook al heeft de worm 5 'harten' is het nog steeds een enkele bloedsomloop

Slide 5 - Diapositive

Gesloten bloedsomloop
Het bloed stroomt door een gesloten systeem van bloedvaten. 
Het hart pompt het bloed voortdurend rond. 
Twee vormen van gesloten bloedsomloop:
Enkelvoudig (vissen)
Dubbel. (amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren). 

Slide 6 - Diapositive

Enkelvoudige bloedsomloop
Het zuurstofarme bloed wordt door het hart naar de kieuwen gepompt. Van daar gaat het zuurstofrijke bloed rechtstreeks naar de organen. Het hart pompt het bloed in één keer rond.

Slide 7 - Diapositive

Dubbele bloedsomloop
Bij amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels. 
Het bloed gaat 2 x door het hart (dubbel hart).
1 x om zuurstof op te halen (bij de longen). 
Hart - longen - hart
1 x om zuurstof rond te brengen (naar het lichaam).
 Hart - lichaam - hart
Longen
Hart
en lichaam
Rood: zuurstofrijk
Paars: zuurstofarm

Slide 8 - Diapositive

Dubbele bloedsomloop
 Zuurstofarm bloed wordt door de rechter harthelft naar de longen gepompt en keert met zuurstof naar het hart terug (kleine bloedsomloop).

De linke harthelft pompt zuurstofrijk bloed in de lichaamsslagader, die tot in alle organen vertakt. Vanuit de organen gaat het zuurstofarme bloed terug naar het hart (grote bloedsomloop). 

Slide 9 - Diapositive

10.2 Bloedvaten
De buizen waardoor het bloed stroomt heten bloedvaten. 
Alle bloedvaten samen vormen het bloedvatenstelsel. 
Het hart hoort daar ook bij. 
 

Slide 10 - Diapositive

Bloedvaten
3 type bloedvaten
Slagaders: Stromen van het hart af
Aders: Stromen naar het hart toe
Haarvaten: bloedvaten met de aller dunste wand (één laag cellen). 
1 = hart
2 = haarvat
3 = slagader
4 = ader

Slide 11 - Diapositive

Namen van bloedvaten
Slagaders: krijgen de naam van het orgaan waar ze naar toe stromen. bv. nierslagader. Over het algemeen rood getekend. 
Aders: krijgen de naam van het orgaan waar ze vanaf stromen. bv. nierader. Over het algemeen blauw getekend. 
LET OP: ER ZIJN UITZONDERINGEN!!!

Slide 12 - Diapositive

Uitzondering 1
Poortader: vervoert bloed vanuit een orgaan naar een ander orgaan en niet naar het hart. 
Bijv. de lever poortader verzamelt de voedingstoffen vanuit de darmen en brengt ze naar de lever waar de lever deze kan 'verwerken'. 
Dus lever heeft twee bloedvaten die bloed aanvoeren: de leverslagader en de lever poortader. 

Slide 13 - Diapositive

Uitzondering 2
Aorta: grootste slagader van het lichaam. 
Komt direct uit het hart. 
Alle andere slagaders vertakken uit de aorta. 
Heeft een eigen naam. 

Slide 14 - Diapositive

Uitzondering 3
Holle Ader
Bovenste en onderste
Verzamelt al het zuurstofarme bloed uit de boven (de bovenste holle ader) en onderkant (de onderste holle ader) van het lichaam en stroomt terug het hart in. 
Bovenste holle ader
Onderste holle ader
Aorta

Slide 15 - Diapositive

Uitzondering 4
Longader en Longslagader. 
Longslagader: stroomt van het hart naar de longen op hier zuurstof op te halen: is de enige slagader met zuurstofarm bloed. 
Longader stroomt van de longen terug het hart in. Heeft bij de longen zuurstof opgehaald. Enige ader met zuurstofrijk bloed. 


Longslagader
Longader
Bovenste holle ader
Onderste holle ader
Aorta

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo




Dikke, gespierde wand.
Stug
Hoge bloeddruk


Dunne wand
Flexibel 
Bevatten kleppen
Lage bloeddruk

 

Aders
Slagaders

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

10.2.2 Haarvaten
Slagader vertakt zich ontzetten veel. 
Totdat er een netwerk ontstaat van zeer kleine bloedvaatjes. 
De allerkleinste zijn geen slagaders, en ook geen aders, het zijn haarvaten

Slide 20 - Diapositive

10.2.2 Haarvaten
Gezamenlijke lengte van de haarvaten van één persoon is 80.000 km (2 x de aarde rond). 
Slagaders en aders 'slechts' 250 km. (Doetinchem - Brussel). 

Slide 21 - Diapositive

10.2.2. Haarvaten
In de haarvaten is waar uitwisseling tussen het bloed en de weefsels kan plaatsvinden. 
Kleine openingen in de wand. 
Wand is maar één cellaag dik. 

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Aan het (huis)werk
Quayn 10.1 en 10.2
Zowel in 10.1 als in 10.2 moet je tekeningen maken. Maak foto's van deze tekeningen en plaats die in de volgende 2 slides. 

Slide 24 - Diapositive

Plaats hier de tekeningen die horen bij 10.1

Slide 25 - Question ouverte

Plaats hier de tekeningen die horen bij 10.2

Slide 26 - Question ouverte