N - modale werkwoorden verleden tijd

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Modale werkwoorden verleden tijd

Planning : 

1. Präteritum und Perfekt von haben und sein

2. Modalverben im Präteritum

3. Modalverben im Präteritum ergänzen

Leerdoelen

Na deze les kun je...

- Vertellen wat de vertaling van de 7 modale werkwoorden is

- De regel ESTTENTEN toepassen

- De 7 modale werkwoorden in het Duits vervoegen (vt)

Präterium und Perfekt von haben + sein :) Stampen! 

ich hatte             ich war           

du hattest           du warst          

er hatte               er war              

wir hatten            wir waren       

ihr hattet              ihr wart           

sie/Sie hatten        sie/Sie waren      

gehabt                 gewesen       

De rij die je al weet: 

dürfen --> mogen

können --> kunnen

mögen --> lusten, graag willen

müssen --> moeten

sollen --> moeten, zullen

wissen --> weten

wollen --> willen

Je weet wat het verschil is 

müssen en sollen

• müssen (= moeten als noodzaak)
• sollen  (= moeten als wens van een ander, bevel)
  

Je weet dat 

• mögen  niets met mogen (NL) te maken heeft,  maar betekent  lusten, lekker vinden, houden van

Hoe maak je verleden tijd? 

Verleden tijd van de modale werkwoorden:

De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden. 

Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:

Stappenplan: 

1. Je zoekt telkens eerst de stam (ww zonder -en).

2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.

3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.

4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen

LET OP: In de verleden tijd van modale werkwoorden krijg je NOOIT een Umlaut!!!

Ww: 

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

Sie/sie

dürfen

durfte

durftest durfte

durften

durftet

durften

können

konnte

konntest

konnte

konnten konntet konnten

müssen

musste musstest

musste

mussten musstet mussten

wissen wusste

wusstest wusste wussten wusstet wussten

Gestern ……….. wir leider nicht
(können)

1. können
2. konntet
3. könnten
4. konnten

Warum .............. du gestern nicht mitkommen (wollen)

1. willst
2. wolltest
3. wollst
4. wollte

Er .............. nicht in die Disko gehen (dürfen)

1. durfte
2. dürfe
3. durften
4. dürfte

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.

1. ja
2. nee
3. alleen in de personen enkelvoud
4. alleen in de personen meervoud

Check: zijn de leerdoelen behaald?

Kan je nu...

- Vertellen wat de vertaling van de 7 modale werkwoorden is?

- De regel ESTTENTEN toepassen?

- De 7 modale werkwoorden in het Duits vervoegen (vt)?

Ik vond deze les...

1. yuck
2. meh
3. good
4. awesome