Argumentatieschema's

Startopdracht
Standpunt: Accounts van influencers die fake news verspreiden moeten tijdelijk gedeactiveerd worden

Bedenk nu individueel of in duo argumenten, je mag zelf kiezen of je voor of tegen de stelling bent. Zorg ervoor dat je argumentatiestructuur nevenschikkend afhankelijk is. 
timer
3:00
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Startopdracht
Standpunt: Accounts van influencers die fake news verspreiden moeten tijdelijk gedeactiveerd worden

Bedenk nu individueel of in duo argumenten, je mag zelf kiezen of je voor of tegen de stelling bent. Zorg ervoor dat je argumentatiestructuur nevenschikkend afhankelijk is. 
timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

Startopdracht
Wat denk je dat het verschil is tussen argumentatiestructuren en argumentatieschema's?


Slide 2 - Diapositive

Argumentatieschema's
Het verband tussen standpunt en argument 
Argument op basis van...
  1. oorzaak en gevolg
  2. kenmerk of eigenschap
  3. voor- en nadelen
  4. voorbeelden
  5. vergelijking
  6. autoriteit

Slide 3 - Diapositive

oorzaak en gevolg
Een feit/gebeurtenis zal leiden tot een ander feit/gebeurtenis.

Voorbeeld: 
- Er zal in de toekomst minder geweld zijn tegen hulpverleners, want de straffen zijn hoger geworden.
- Hij zal zich wel goed kunnen vermaken, want hij is enig kind en had dus geen broertjes en zusjes om mee te spelen.


Slide 4 - Diapositive

Kenmerk of eigenschap
Als alle onderdelen van een groep hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft één onderdeel van die groep dat ook. (veralgemeniseren)
Voorbeeld:
- Jeroen is eigenlijk nog een groot kind, want het liefst speelt hij nog met zijn piratenlego.
- Logisch dat Rutte die treitervloggers 'tuig van de richel noemt', VVD'ers bestrijden liever symptomen dan dat ze problemen structureel aanpakken.

Slide 5 - Diapositive

voor- en nadelen
Er wordt een afweging gemaakt of er worden alleen voordelen of alleen nadelen gebruikt als argumentatie.
Voorbeeld:
-Als je 4 havo overdoet, dan krijg je wel een goede basis om in 5 havo met goede cijfers te slagen. Daar staat tegenover dat je het weliswaar heel zwaar krijgt als je overgaat naar 5 havo, maar dat je toch ook een kans hebt dat je meteen slaagt (argumenten). Als ik jou was, zou ik het proberen in 5 havo (standpunt).

Slide 6 - Diapositive

voorbeelden
Voorbeelden van het standpunt worden als argument gebruikt.

Voorbeeld:
Je kunt absoluut niet op hem rekenen. Zo kwam hij gisteren zonder af te bellen niet opdagen en toen hij dat verjaardagscadeautje zou kopen, was hij dat ook vergeten.


Slide 7 - Diapositive

vergelijking
Er wordt een vergelijking gemaakt tussen twee gevallen waarbij een overeenkomst wordt geconstateerd: omdat het bij A zo is, zal het bij B ook zo zijn.
Voorbeeld:
- Als Geert meegaat, dan krijgen we vast ruzie. De vorige keer dat hij meeging, liep het ook uit de hand.

De Eerste Kamer heeft het verbod op de rituele slacht tegengehouden. Het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren over de vleestaks zal het dus ook niet halen.

Slide 8 - Diapositive

autoriteit
Een uitspraak van een deskundige of een gezaghebbende bron worden als ondersteuning van het standpunt gebruikt.
Voorbeeld:
- Je moet voortaan twee keer in de week vis eten. Laatst bleek opnieuw uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dat regelmatig vis eten goed is voor hart, bloedvaten en geheugen.
- Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een negatief reisadvies voor de Krim gegeven. Ik zou als ik jou was niet op vakantie gaan naar de Krim.



Slide 9 - Diapositive

Argumentatieschema's
Het verband tussen standpunt en argument 
Argument op basis van...
  1. oorzaak en gevolg
  2. kenmerk of eigenschap
  3. voor- en nadelen
  4. voorbeelden
  5. vergelijking
  6. autoriteit

Slide 10 - Diapositive

Check
Standpunt: Accounts van influencers die fake news verspreiden moeten tijdelijk gedeactiveerd worden.

Herken je al een argumentatieschema in je argumentatie? Zo ja, welke? 

Slide 11 - Diapositive