Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Nederlands
Slide 1 - Diapositive
Planning
Lezen
Huiswerk controle
Instructie
Lesson Up vragen
Opdrachten maken
Slide 2 - Diapositive
Lesdoelen:
Ik weet wat de ik-vorm van een werkwoord is
Ik kan de ik-vorm van een werkwoord schrijven
Slide 3 - Diapositive
De ik-vorm
Slide 4 - Diapositive
Leg uit wat een werkwoord is.
Slide 5 - Question ouverte
De ik-vorm van een werkwoord
Je gebruikt het hele werkwoord en haalt hier -en af. Voorbeeld: kijken --> -en --> kijk
Soms moet je een letter weghalen
dammen --> -en --> damm --> ik dam
Soms moet er een letter bij koken --> -en --> kok --> ik kook
Slide 6 - Diapositive
De ik-vorm van een werkwoord
Soms moet je een letter veranderen Voorbeeld: blijven --> -en --> blijv --> ik blijf De Z wordt een S (blozen - ik bloos) De V wordt een F (verven - ik verf)
Slide 7 - Diapositive
Welke regel pas je toe bij: de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD
Slide 8 - Quiz
Welke regel pas je toe bij: jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD
Slide 9 - Quiz
Welke regel pas je toe bij: de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD
Slide 10 - Quiz
Welke regel pas je toe bij: jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD
Slide 11 - Quiz
Schrijf de juiste vorm op: Vera (lopen) naar huis
Slide 12 - Question ouverte
Schrijf de juiste vorm op: Tom en Jerry (rennen) door de tuin
Slide 13 - Question ouverte
Schrijf de juiste vorm op: (Geven) jij de ketchup aan mij
Slide 14 - Question ouverte
Schrijf de juiste vorm op: Mijn oma (braden) een stukje vlees
Slide 15 - Question ouverte
Schrijf de juiste vorm op: Jij (kletsen) heel graag met mij
Slide 16 - Question ouverte
Schrijf de juiste vorm op: Kees (branden) zijn vingers aan de pan