Spelling persoonsvorm in de tt

DOEL



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
Steunles spellingMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

DOEL



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 1 - Diapositive

PERSOONSVORM

- In de les Nederlands heb je geleerd hoe je de persoonsvorm kan vinden


- De persoonsvorm is altijd een werkwoord



Slide 2 - Diapositive

Weet jij nog hoe je
de persoonsvorm vindt?

Slide 3 - Carte mentale

PERSOONSVORM VINDEN

1. Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Ik fietste naar school

Slide 4 - Diapositive

PERSOONSVORM VINDEN

2. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Fiets ik naar school?

Slide 5 - Diapositive

Verander de zin van tijd:
Ik loop naar de bakker.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik loop naar de bakker.

Slide 7 - Question ouverte

Verander de zin van tijd:
Ik koop een zak met bruine broodjes.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik koop een zak met bruine broodjes.

Slide 9 - Question ouverte

Maak de zin vragend:
Ik was in het winkelcentrum

Slide 10 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik was in het winkelcentrum

Slide 11 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik heb een nieuwe broek gekocht

Slide 12 - Question ouverte

Maak de zin vragend:
Ik heb een nieuwe broek gekocht

Slide 13 - Question ouverte

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 14 - Diapositive

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit




Kijk maar:

geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 15 - Diapositive

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm




Kijk maar:

geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 16 - Diapositive

Wat is de stam / ik-vorm van
zingen

Slide 17 - Question ouverte

Wat is de stam / ik-vorm van
eten

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de stam / ik-vorm van
geven

Slide 19 - Question ouverte

Wat is de stam / ik-vorm van
vinden

Slide 20 - Question ouverte

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 21 - Diapositive

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 22 - Diapositive

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 23 - Diapositive

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsten

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 24 - Diapositive

Welke regel pas je toe bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 25 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 26 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 27 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 28 - Quiz

Schrijf de juiste vorm op:
Vera (lopen) naar huis

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 30 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
(Geven) jij de ketchup aan mij

Slide 31 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Mijn oma (braden) een stukje vlees

Slide 32 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Jij (kletsen) heel graag met mij

Slide 33 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Kees (branden) zijn vingers aan de pan

Slide 34 - Question ouverte

GELEERD?



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

spelling van de persoonsvorm in 
de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 35 - Diapositive

D/T of DT

Slide 36 - Diapositive