Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk.
In dit voorbeeld weet je dankzij het signaalwoord maar dat er een tegenstelling in deze zin staat. Het leuk vinden van winkelen is het tegenovergestelde van het niet leuk vinden van winkelen. De tegenstelling wordt binnen één zin genoemd.
Mijn oom is heel erg avontuurlijk. Mijn tante daarentegen is helemaal niet avontuurlijk en wil niet graag nieuwe dingen beleven.
In dit voorbeeld weet je dankzij het signaalwoord daarentegen dat er een tegenstelling in deze zinnen staat. Avontuurlijk zijn is het tegenovergestelde van niet avontuurlijk zijn. De tegenstelling wordt binnen meerdere zinnen genoemd.