2HA4 les 1.4-5: Zins- en alineaverbanden en signaalwoorden
Welkom, 2HA4
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Welkom, 2HA4
Slide 1 - Diapositive
Lesdoelen
Je kunt signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen in een tekst.
Je kunt zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.
Je kunt de kernzin(nen) uit een alinea halen.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Op welke plek bevindt zich de kernzin meestal?
A
eerste of laatste zin van de alinea
B
in het midden van de alinea
C
eerste zin van de alinea
D
laatste zin van de alinea
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Diapositive
Zins- en alineaverbanden
Zinnen en alinea’s staan in een tekst niet zomaar achter elkaar.
Vaak is er een verband tussen de alinea's en zinnen.
Slide 6 - Diapositive
Zins- en alineaverbanden
Zinnen en alinea’s staan in een tekst niet zomaar achter elkaar. Vaak is er een verband tussen zinnen en/of alinea's.
Hierdoor ontstaat er structuur in de tekst.
Een verband wordt vaak aangegeven door een signaalwoord.
Slide 7 - Diapositive
Voorbeeld
Voor het bakken van pannenkoeken heb je verschillende ingrediënten nodig: om te beginnen meel, daarnaast melk en ten laatste eieren.
Slide 8 - Diapositive
Voorbeeld
Ik zou graag naar het strand gaan, maar mijn vriend gaat liever sporten.
Slide 9 - Diapositive
Voorbeeld
Het broeikaseffect heeft grote invloed op het leven op aarde. Zo stijgt de zeespiegel.
Slide 10 - Diapositive
De eerste drie zins- en alineaverbanden
Uitspraak - opsomming
Uitspraak - tegenstelling
Uitspraak - voorbeeld
Slide 11 - Diapositive
Uitspraak - opsomming
Er worden verschillende dingen, kenmerken of oorzaken benoemd in één of meerdere zinnen.
Signaalwoorden:
En, ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste … ten tweede
Slide 12 - Diapositive
Uitspraak - tegenstelling
Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde van datgene gezegd.
Signaalwoorden:
Maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover
Slide 13 - Diapositive
Uitspraak - voorbeeld
Er staat een uitspraak of een bewering in de zin en daaropvolgend een voorbeeld.
Signaalwoorden:
Bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo.
Slide 14 - Diapositive
Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder is er dol op.
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - voorbeeld
Slide 15 - Quiz
Ik zou graag een tweede taal willen leren, bijvoorbeeld Spaans.
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - voorbeeld
Slide 16 - Quiz
Ik ben heel erg druk deze week. Ten eerste moet ik toetsen nakijken. Daarnaast heb ik boekvlogs om te controleren. Bovendien hebben we deze week rapportvergaderingen.