Woordsoorten lw znw ww bvnw vw

Welkom
Ga rustig zitten (plattegrond).

Pak je NN, leesboek, pen, schrift.

Telefoon thuis of in de kluis



1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Ga rustig zitten (plattegrond).

Pak je NN, leesboek, pen, schrift.

Telefoon thuis of in de kluis



Slide 1 - Diapositive

Welkom
Ga rustig zitten.
Pak je spullen: NN, leesboek, schrift, pen.
Telefoon thuis of in de kluis.
Wacht rustig tot de les begint.

Slide 2 - Diapositive

timer
15:00
10 minuten in stilte zelfstandig lezen.

1

Slide 3 - Diapositive

  • Lezen
  • Woorden van de week
  • Herhaling 
  • Doelen van de les
  • Woordsoorten
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Lesdoelen komende lessen

1. Ik kan uitleggen wat een znw is en welke kenmerken bij een znw horen.
2. Ik kan de 3 lw noemen.
3. Ik kan uitleggen wat een ww is.
4. Ik kan uitleggen wat een bvnw is.
5. Ik kan uitleggen wat een vw is.
6. Ik kan al deze woordsoorten herkennen in teksten.

Slide 7 - Diapositive

Voorkennis activeren
1. Ga 2 minuten met elkaar in gesprek over het onderwerp kerstvakantie. 



2. Schrijf in steekwoorden op wat je van de ander gehoord hebt.
3. Onderstreep zoveel mogelijk woordsoorten die je kent.
4. Bespreek met je schoudermaatje jullie onderstreepte woorden.

Klassikaal kort nabespreken.


timer
2:00

Slide 8 - Diapositive

Herhalen 

Slide 9 - Diapositive

Welke woordsoorten herken je in deze zin?

De kleine jongen speelt in het mooie park.

Slide 10 - Diapositive

Welke woordsoorten herken je in deze zin?

Volgende week begint de Lingeweek.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Mindmap maken
zie volgende slide

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Nu kan ik..
De woordsoorten lw, znw, bvnw, vw en ww herkennen in teksten.

Reflecteer voor jezelf: vind je dat je deze woordsoorten echt kan herkennen?

Nee? Wat heb je nodig van je docent?
- meer uitleg?
- meer oefenen?
- iets anders?

timer
1:00

Slide 15 - Diapositive

spel uitleggen
zie volgende dia

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Lien

Nabespreken
Wie heeft de meeste punten?

Slide 18 - Diapositive

Nu kan ik..
De woordsoorten lw, znw, bvnw, vw en ww herkennen in teksten.

Reflecteer voor jezelf: vind je dat je deze woordsoorten echt kan herkennen?

Nee? Wat heb je nodig van je docent?
- meer uitleg?
- meer oefenen?
- iets anders?

timer
1:00

Slide 19 - Diapositive

Reflecteer voor jezelf: wat was jouw bijdrage aan deze les?

  1. Ik heb geen aantekeningen gemaakt.
  2. Ik heb wel aantekeningen gemaakt, maar ik weet eigenlijk niet wat ik heb opgeschreven.
  3. Ik heb wel aantekeningen gemaakt en die ga ik gebruiken voor het leren van de toets.
  4. Ik heb deze les vragen gesteld/ antwoord gegeven op vragen.


Slide 20 - Diapositive

Vragen?

Slide 21 - Diapositive

Fijne dag

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Werken aan opdrachten
Lees
De opdrachten goed.
Maak
blz. 206-207, opdracht 1, 2 en 3.
Hoe
In je boek of schrift,  je mag fluisterend overleggen met je schoudermaatje en vragen stellen aan je docent.
Tijd
Tot einde van de les.
Klaar?
Maak een samenvatting van de theorie of ga lezen in je leesboek.
Huiswerk
Deze opdrachten, neem je antwoorden mee naar de volgende les.

Slide 24 - Diapositive

Huiswerk afhebben voor .........

 Cursus ....... Grammatica,
§ ... Voegwoord herkennen opdrachten 1 t/m 5.


Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Voegwoorden
Voegwoorden zijn een soort cement.
Je kunt met voegwoorden woorden of zinnen aan elkaar plakken.

Slide 27 - Diapositive

zodat, nadat, als, toen, dus 

Slide 28 - Diapositive

Welk voegwoord herken je in deze zinnen?

1. Wil je kwark of yoghurt?
2. Ik pak een paraplu, omdat het regent.
3. Ilse en Job belden naar de dierenambulance, nadat ze een gewonde egel hadden gevonden.

Slide 29 - Diapositive

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 30 - Quiz

Wat zijn voegwoorden?
A
om / nu
B
want / toen
C
maar / en
D
maar / toen

Slide 31 - Quiz