Les 4: Labelen

Debatteren
Labelen
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Debatteren
Labelen

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
Je weet hoe je je argumentatie kunt versterken door structuur aan te brengen aan de hand van labels.

Slide 2 - Diapositive

Wat is labelen?
Labelen= een naam geven aan je argumenten.

Door labels te gebruiken is het makkelijker om je eigen verhaal te vertellen en het verhaal van een ander te volgen. Je bouwt een duidelijke structuur.

Slide 3 - Diapositive

‘labelen’ van argumenten:
Je  bedenkt één of een paar woorden die een argument op een duidelijke en sprekende manier samenvatten.

Let op: het gaat hier dus echt alleen om het argument en niet om de uitleg of het voorbeeld.

Slide 4 - Diapositive

voorbeeld: dierentuinen moeten verboden worden.
(A) Een dierentuin is heel erg zielig voor de dieren.

(U) Dieren in dierentuinen hebben weinig ruimte, want ze zijn
opgesloten. De dieren kunnen niet doen wat ze in de vrije natuur
zouden willen doen. Daardoor worden ze ongelukkig. Dat is erg,
omdat mensen nu blij worden van ongelukkige dieren.

(B) Een voorbeeld van gedrag dat ongelukkige dieren laten zien,
is het eindeloos heen-en-weer lopen in hun hok of proberen te
ontsnappen. Dat doen ze omdat ze ongelukkig zijn.

Slide 5 - Diapositive

Hang een label aan het argument (een of een paar woorden)

Slide 6 - Carte mentale

label: zielig voor dieren
 Een label voor dit argument kan zijn: ‘zielig voor dieren’.

Slide 7 - Diapositive

Voordeel van labelen
In je verhaal hoef je dan enkel deze woorden te herhalen en het
is duidelijk waar je het over hebt. In de ‘staart’ van je verhaal
kun je dan bijvoorbeeld heel kort de labels van je argumenten
herhalen: "Dierentuinen moeten dus verboden worden, want het is 1. zielig voor dieren, 2., 3. etc."
 

Slide 8 - Diapositive

kop-romp-staart
De kracht van herhaling…

  • Kop: zeggen wat je wilt gaan zeggen 
  • Romp: het zeggen van wat je te zeggen hebt
  • Staart: Nog eens zeggen wat je hebt gezegd


Slide 9 - Diapositive

De opbouw van een speech

Slide 10 - Diapositive


KOP

Boeiende inleiding 

zeggen wat je gaat zeggen

ROMP

Uitleg kernpunten

het zeggen

STAART

Zeggen wat je hebt gezegd 

leuke afsluiting.

Slide 11 - Diapositive

Opdracht
Je kijkt zo naar een stuk van het VMBO Debattoernooi 2019.
Kijk naar de eerste spreker. 

1. Welke labels gebruikt hij? Schrijf de labels op. 
2. Hoe vaak gebruikt hij deze labels
3. Op welke momenten?

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Welke labels gebruikt de spreker?

Slide 14 - Carte mentale

Hoe vaak gebruikt hij deze labels?

Slide 15 - Carte mentale

Op welke momenten gebruikt hij de labels? (Denk aan: kop-staart-romp).

Slide 16 - Question ouverte

Nog een filmpje
Welke twee labels gebruikt minister-president Rutte?

Let op: hij gebruikt steeds andere woorden.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Welke labels gebruikt Rutte?

Slide 19 - Question ouverte

Opdracht
Bekijk de speech van Nasrdin Dchar, die hij geeft als hij een prijs op het filmfestival in ontvangst neemt.

 
Welke labels noemt Nasrdin tijdens zijn speech? (het zijn er drie) 


Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Welke labels zijn er genoemd?

Slide 22 - Carte mentale

Slide 23 - Diapositive

Opdracht:

In het groepje kiezen jullie een stelling. Bij die stelling gaan jullie twee voor- en twee tegenargumenten bedenken. Jullie kunnen kiezen uit de volgende stellingen:
1. Eén dag per week moet door docenten online les gegeven worden.
2. De fietshelm moet verplicht worden voor kinderen onder de 18 jaar.
3. Het is slecht om tegen kinderen te liegen over het bestaan van Sinterklaas.
4. Alle lantarenpalen moeten 's nachts uit.
5. Het openbaar vervoer moet gratis worden


















Slide 24 - Diapositive

Opdracht:
Schrijf je argumenten volgens het AUB-model op.
A= argument (welke reden heb je)
U= uitleg (want,....... Dit is goed/ slecht, omdat......
B= Zo/ Stel je voor ....

Geef aan beide argumenten een label (korte samenvatting van je argument in twee/ drie woorden).

Slide 25 - Diapositive