Toets 1 (2a) 15vr.

• Verkeersopleidingen
• Beroepsopleiding

Als een leerling tijdens de uitvoering van een handeling tegen zichzelf spreekt met de bedoeling de handeling te begrijpen,
is er sprake van:

1. De hardop-denkmethode.
2. Cognitieve beheersing.
3. Negatieve faalangst.

De instructeur komt met een leerling die in de fase van zelfstandig rijden in complexe verkeerssituaties zit in deze situatie terecht.
Wat is didactisch gezien de meest optimale handeling in deze situatie?

1. De leerling zelfstandig laten doorrijden.
2. De leerling extra ondersteunen bij het verder rijden.
3. De leerling zo snel mogelijk een andere weg laten nemen.
4. .

Goed gegeven feedback moet aansluiten op:

1. Momenten in de les en vorderingen in het leerproces.
2. Specifieke kenmerken en vorderingen in het leerproces.
3. Specifieke kenmerken en momenten in de les.

U wilt een leerling rotondes uitleggen.
Hoe kunt u het verhaal toegankelijker maken voor de leerling?

1. Door situatieschetsen te gebruiken.
2. Door zelf een demonstratie te geven.
3. Door de leerling het praktisch te laten uitvoeren.
4. Door het 2x te herhalen.

Welk van de drie onderstaande mogelijkheden geeft een goed voorbeeld van “ non-verbale” communicatie?

1. De docent voert met een leerling een gesprek onder vier ogen.
2. Een leerling die niet bij de les betrokken is, wordt doormiddel van een nadrukkelijke blik in zijn richting en door middel van verandering van intonatie door de docent tot de orde geroepen.
3. De docent geeft een goedkeurend knikje en een complimentje aan een leerling omdat deze tijdens de theorieles goed samenwerkt met de andere leerlingen.

U bent met een leerling op pad die bijna voor het examen gaat.
Onderweg komt u een mistbank tegen.
Wat doet u?

1. De route aanpassen.
2. De leerling coachen.
3. Stoppen en wisselen.
4. De leerling stap voor stap uitleggen wat hij moet doen.

Wanneer kun je de hardop denkmethode gebruiken?

1. In de DMMM fase.
2. In de DOMA en de DZA fase.
3. In de DZA fase.

U rijdt met een beginnende leerling de bebouwde kom in. De leerling rijdt 70 op de teller.
Welk commentaar geeft u als instructeur?

1. Heb je dat bord gezien?
2. Gas loslaten.
3. Remmen.
4. Hoe hard je mag rijden binnen de bebouwde kom?

Een beginnende leerling rijdt in de derde versnelling met 50 km/h op de rotonde af.
Op welk leerlinggedrag moet de instructeur in deze fase van de opleiding feedback geven?

1. Het kijken in de spiegels.
2. De voorrangsregels toepassen
3. Het richting aangeven bij het verlaten van de rotonde.
4. De rijsnelheid

De rijinstructeur gaat met een leerling op pad en gaat keren op een niet te brede rijbaan door middel van 3 keer steken aanleren. De rijinstructeur besluit niet te demonstreren aangezien hij de oefening net op papier heeft uitgelegd met behulp van een tekening en modelauto.
Is de keuze die rijinstructeur hier toepast de juiste?

1. De rij-instructeur had de rijtaak beter ook kunnen demonstreren nadat hij dit op papier heeft uitgelegd.
2. De rij-instructeur heeft goed gehandeld want een goede uitleg op papier behoeft geen demonstratie.
3. De rij-instructeur had de uitleg op papier achter wegen kunnen laten en alleen een demonstratie kunnen geven
4. Een demonstratie hoeft niet altijd.

De instructeur vraagt de leerling wanneer hij zijn richtingaanwijzer moet gebruiken.
Dit is een:

1. Begripsvraag.
2. Handeling.
3. Kennisvraag.

Een leerling rijdt een drukke rotonde op en schakelt mis wanneer de instructeur een vraag stelt over een verkeersbord.
Heeft de leerling een cognitief beheersingsniveau?

1. Nee, associatief dus half geautomatiseerd.
2. Ja, is cognitief.
3. Nee, autonoom dus geautomatiseerd.

De 3 beheersing niveaus (cognitief, associatief, autonoom) kwam je tegen in:

1. Alle leergebieden.
2. Alleen in het cognitieve leergebied.
3. Alleen in het psycho-motorische leergebied.

Als motivator moet je:

1. Uitleg geven over de stof.
2. De belangstelling voor de les wekken.
3. De leerling het zelf laten uitproberen.

Een belangrijke sociale vaardigheid voor een docent in de omgang met een leerling is:

1. Duidelijk spreken.
2. De juiste didactische werkvormen kiezen.
3. Aan de hand van de instructiekaart de vorderingen met de leerling doorspreken.