Toets 3 (2a) 15vr.

• Verkeersopleidingen
• Beroepsopleiding

Een docent is naast een heleboel andere zaken ook nog een " classroommanager".
Wat wordt onder het begrip "classroommanagement" verstaan?

1. De organisatie van een rijschool.
2. Het ordelijk laten verlopen van een klassikale les.
3. Het ordelijk laten verlopen van een discussie in de klas.

Waar zorgt de procedure omtrent het maken van lesafspraken voor?

1. Meer effectieve lestijd voor de leerling.
2. Dat de leerling komt opdagen voor de les.
3. Dat de instructeur zijn dag goed kan plannen.

Op de rijschool is een instructeur ziek. Een andere rijinstructeur neemt de lessen over. Hij geeft les aan de
hand van de instructiekaart van de leerling.
Wat kan je zeggen over deze les?

1. Minder effectieve lestijd.
2. Beste oplossing in deze situatie.
3. Meer effectieve lestijd.

Hoe kan een instructeur een ongemotiveerde leerling bij de les betrekken?

1. Door het laten zien van YouTube filmpjes.
2. Door veel vragen aan de leerling te stellen.
3. Door tijdens de les het lesdoel te motiveren.

Op welke manier geven we instructie aan leerlingen met een geringe cognitieve complexiteit?

1. Door de leerstof in stappen aan te bieden.
2. Door de leerstof gestructureerd aan te bieden.
3. Door de leerstof ongestructureerd aan te bieden.

Wat is een voorbeeld van intrinsieke motivatie?

1. De leerling wil zo snel mogelijk zijn rijbewijs halen.
2. De leerling wil goed en zelfstandig rijden.
3. De leerling moet het rijbewijs halen voor zijn werk.

Moet u in de lessen stresssituaties voor de leerling altijd vermijden?

1. Ja, want de leerling mag niet mentaal overladen raken.
2. Ja, want onder stress presteert een leerling altijd minder goed.
3. Nee, want een beetje gedoseerde stress zal de leerling straks ook ervaren.

Het belangrijkste verschil tussen oudere en jongere cursisten bij de rijopleiding is:

1. Ouderen zijn eerder bereid te doen wat je zegt dan jongeren.
2. Ouderen nemen slechter waar en reageren ook trager dan jongeren.
3. Ouderen leren door hun ervaring makkelijker dan jongeren

De Instructeur wil de leerling onverwachts toetsen op theoretische kennis. De leerling geeft aan zenuwachtig
te zijn. Nadat hij de eerste vragen heeft kunnen oplossen maakt hij de toets zonder problemen af.
Deze leerling is:

1. In het geheel niet faalangstig.
2. Negatief faalangstig
3. Positief faalangstig.

Het toepassen van verkeersregels is een voorbeeld van:

1. Reproduceren.
2. Construeren.
3. Psychomotorische doelstelling.

Met het begrip "leeractiviteit" bedoelen we de manier waarop:

1. De instructeur de leerling in aanraking brengt met de leerstof.
2. De leerling en instructeur werken aan het bereiken van de leerdoelen.
3. De leerling zich de leerstof eigen maakt.

Tijdens de les linksaf slaan bespreek je alle deelstappen.
Wat is de didactische functie van het uitleggen van de deelstappen?

1. De leerling maakt minder fouten.
2. De leerling voert de deelstappen goed uit.
3. De leerling vormt zicht een beeld van de deelstappen.

U wilt een leerling zelfstandig een route laten rijden.
Wat doet u?

1. U bereidt 3 routes voor en laat de leerling kiezen.
2. U kiest een route en begeleid de leerling.
3. U voert een eindpunt in, in het navigatiesysteem en laat de leerling zelf op de aanwijzingen van het navigatiesysteem rijden.

Hoe kan een instructeur een negatief faalangstige leerling negatief beïnvloeden?

1. Door gestructureerd les te geven.
2. Door veel opdrachten te geven.
3. Door veel feedback te geven.

Waar gaat u met een gevorderde leerling de omkeeropdracht oefenen in complexe situaties?

1. Op een besloten terrein
2. In een rustige straat,
3. In een drukke straat in de wijk.
4. Vlak bij een winkelcentrum of school.