Present simple en past simple - steunlessen

Tegenwoordige tijd - present simple
Je kunt de present simple bevestigend gebruiken.
Je kunt er een vraag mee maken.
Je kunt er een ontkenning van maken.
In alle 3 de gevallen gaat het om het weergeven of vragen naar feiten.
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBO

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Tegenwoordige tijd - present simple
Je kunt de present simple bevestigend gebruiken.
Je kunt er een vraag mee maken.
Je kunt er een ontkenning van maken.
In alle 3 de gevallen gaat het om het weergeven of vragen naar feiten.

Slide 1 - Diapositive

1. Bevestigende zinnen in de present simple
I am a student.
You are my friend.
He rides a bike.
We do our homework every week.
They cycle to school 5 days a week.

Slide 2 - Diapositive

2. Vragende zinnen in de present simple
- Am I a teacher?
- Does he have a degree?
- Can we play that again?
- Will they come back?

Slide 3 - Diapositive

Bij vragende zinnen
- gebruik je meestal een vorm van "do"
- dat doe je ook als je een vragend voornaamwoord* gebruikt, of je gebruikt een vorm van "be"
- of je begint de vraag met een hulpwerkwoord: be, can, will, could, should, may.

* dit zijn when, why, who, where, whci, how.


Slide 4 - Diapositive

voorbeelden van vragen met "do"
To walk (lopen) - tegenwoordige tijd To walk - vraagzin
I walk Do I walk?
You walk Do you walk?
He/she/it walks Does he/she/it walk?
We walk Do we walk?
You walk Do we walk?
They walk Do they walk?

Slide 5 - Diapositive

Vraagzinnen met "be"
I am here Am I here?
You are ill Are you ill?
He/she/it is busy Is he/she/it busy?
We are lost Are we lost?
You are mean Are you mean?
They are football fans Are they football fans?

Slide 6 - Diapositive

vraagzinnen met vragend voornaamwoord
What colour is your favourite - Wat is je favoriete kleur?
What ice cream do you want? - Wat voor ijs wil je?
How do you call this?
Where does she live?

Slide 7 - Diapositive

geef het juiste antwoord
A
Who are that girl?
B
Who's that girl?
C
Who that girl is?

Slide 8 - Quiz

Hoe zeg je "hij tennist iedere week"?

Slide 9 - Question ouverte

Hoe zeg je "Hoe is het mogelijk?"
How's that possible?
How possible is that?

Slide 10 - Sondage