19.5 controle ZS en spieren

19.5 controle
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

19.5 controle

Slide 1 - Diapositive

Zenuwachtig
In de uren voor de wedstrijd slaan de zenuwen toe. De atleten weten dat het er nu op aankomt: kwalificatie of niet, een medaille of niet. Ze peppen zichzelf op. ‘Hier heb ik jaren voor getraind. Nu moet het gebeuren.’ Ook van buiten komen prikkels: een stadion vol mensen, televisiecamera’s en interviews. Stress is normaal onder dergelijke omstandigheden en het lichaam reageert daarop.
Bij de start spannen de spieren zich en staan de gezichten strak.
Je leert hoe je lichaam tijdens het leveren van topprestaties reageert.

Slide 2 - Diapositive

neurale + hormonale regulatie

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

hersenactiviteit
visueel- + gehoorcentrum sturen signaal naar premotorische cortex stuurt signaal door naar motorische cortex. Dan spannen de spieren aan.
buigspier aanspannen + strekspier ontspannen, spierspoeltjes in ontspannen strekspier zenden impulsen naar het  ruggenmerg gevolg reflex aanspannen strekspier


Slide 5 - Diapositive

hersenactiviteit
grote hersenen--> bijsturing voor vloeiende beweging
frontaalkwab--> planning, voor doelgerichte bewegingen
kleine hersenen--> aansturen aantal motorische eenheden, coördineren van bewegingen
basale ganglia--> inhiberend, wat leidt tot geen beweging. Als de impuls wegvalt dan beweging tot stand

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Is in situatie 2 en 3 een schokkerige beweging waar te nemen bij de persoon? Waarom?
A
Ja, want de spier ontspant zich steeds tussen elke contractie
B
Ja, want in de grafiek is een patroon van gekartelde tetanus te zien
C
Nee, want de spiervezel ontspant zich niet compleet tussendoor
D
Nee, want het gaat om één van veel spiervezels. Samen geven ze een vloeiende beweging.

Slide 8 - Quiz

Juist of onjuist?
Esther kijkt naar de aansturing van de pootbewegingen van een muis. De muis heeft geleerd met zijn poot een hefboom te bewegen en kan in een molen lopen. Krijgt de muis een stof die de activiteit van de motorische centra beïnvloedt, dan kan hij de hefboom niet meer bedienen, maar nog wel in zijn molen lopen.
Juist of onjuist?
I Bij het lopen sturen de hersenen de spieren anders aan dan bij het bedienen van de hefboom.
II Bij het lopen zijn geen motorische centra betrokken.
III De aansturing van de spieren is bij het lopen vastgelegd in een motorprogramma, bij het bedienen van een hefboom niet.
IV De muis gebruikt de premotorische schors bij het bedienen van de hefboom, maar niet bij het lopen.

Slide 9 - Diapositive

I Bij het lopen sturen de hersenen de spieren anders aan dan bij het bedienen van de hefboom.
II Bij het lopen zijn geen motorische centra betrokken.
III De aansturing van de spieren is bij het lopen vastgelegd in een motorprogramma, bij het bedienen van een hefboom niet.
IV De muis gebruikt de premotorische schors bij het bedienen van de hefboom, maar niet bij het lopen.
Geef aan of de stellingen juist zijn.

Slide 10 - Question ouverte

Zowel adrenaline als cortisol verhoogt het glucosegehalte van het bloed. Leg het verschil uit in reactie via zenuw- en hormoonstelsel waardoor adrenaline geschikt is bij een kortdurende stress en cortisol bij een langdurige stress. Gebruik je Binas

Slide 11 - Question ouverte

Positieve of negatieve terugkoppeling?
A
positief
B
negatief

Slide 12 - Quiz

De bijnieren produceren een hormoon. Dit hormoon wordt ook gebruikt als doping. Welke functie heeft dit hormoon in het lichaam?
A
Stimuleren van de ademhalingsactiviteit.
B
Verlaging van het suikergehalte in het bloed.
C
Vertraging van de hartslag.

Slide 13 - Quiz

Welke hormonen zorgt ervoor dat cortisol wordt geproduceerd?
A
Adrenaline
B
Noradrenaline
C
CRH
D
ACTH

Slide 14 - Quiz

Wat is geen resultaat van adrenaline
A
Je hartslag gaat omhoog
B
Je pupillen worden groter
C
Er gaat minder bloed naar je darmen
D
Je krijgt meer honger

Slide 15 - Quiz

Is het effect van adrenaline gelijk aan die van het para- of orthosympatisch zenuwstelsel?
A
parasympatisch
B
orthosympatisch

Slide 16 - Quiz

Een zenuwcel prikkelt de hartspier tot meer actie.
Twee beweringen zijn:
1. De natriumkanalen in deze zenuwcel zijn open geweest.
2. De zenuwcel behoort tot het orthosympatische zenuwstelsel.

A
Bewering 1 is juist
B
Bewering 2 is juist
C
Beide beweringen zijn juist.
D
Beide beweringen zijn onjuist.

Slide 17 - Quiz

Via het orthosympatische zenuwstelsel wordt:
A
Glycogeen omgezet naar glucose door insuline
B
Glucose omgezet naar glycogeen door insuline
C
Glycogeen omgezet naar glucose door glucagon
D
Glucose vrijgemaakt uit glycogeen door insuline

Slide 18 - Quiz