Stijl - herhaling tot nu toe

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Vechtende tweelingen

Zij / Hun / Hen

Zij / Hen / Hun

...... hebben die boeken niet nodig

1. Zij
2. Hen
3. Hun

Zij / Hen / Hun

Moet je dat niet even aan ....... vragen?

1. Zij
2. Hen
3. Hun

Zij / Hen / Hun

Ik wil mijn auto niet aan ...... uitlenen

1. Zij
2. Hen
3. Hun

Zij / Hen / Hun
De bakker gaf ....... een extra broodje

1. Zij
2. Hen
3. Hun

Zij / Hen / Hun

...... hebben gisteren een date gehad.

1. Zij
2. Hen
3. Hun

Dat / Wat

Dat / Wat
Naast mij woont een meisje ...... bij mij op school zit.

1. dat
2. wat

Dat / Wat
Het allereerste ..... ik doe als ik thuiskom, is de kat aaien.

1. dat
2. wat

Dat / Wat

Is dat alles ....... we nodig hebben?

1. dat
2. wat

Dat / Wat
Dat was het spannendste ...... hij ooit gelezen had.

1. dat
2. wat

Dat / Wat
Het werk ..... hij op vrijdagmiddag doet, verdient niet veel.

1. dat
2. wat

Dat / Wat
Wij gingen op vakantie surfen, ..... ik heel leuk vond.

1. dat
2. wat

Waarmee / Met wie

En ook:

van wie, voor wie, aan wie

waarvan, waarvoor, waaraan

etc.

De vrouw ........ ik gisteren heb kennisgemaakt.

1. waarmee
2. met wie

Gelukkig heb ik een vriendin ........ ik terug kan vallen

1. waarop
2. op wie

Het boek ...... je zo enthousiast vertelde.

1. waarover
2. over wie

jou / jouw

en ook

mij of me / mijn

u / uw

Dat is ...... auto

1. u
2. uw

Die jas is van ..............

1. jou
2. jouw

...... moeder is niet thuis.

1. Me
2. Mijn

Het ligt meer aan het toeval dan aan ............

1. jou
2. jouw

Vindt ...... het ook gek dat dat bestaat?

1. u
2. uw

Ik ben jaloers op ........... jas.

1. u
2. uw

Grote / Grootte

Wat is de ............... (1) van die .............. (2) poster?

1. 1: grootte 2: grote
2. 1: grote 2: grootte

Grootte / grote

Grootte = een zelfstandig naamwoord, gaat over formaat/omvang

Grote = een bijvoeglijk naamwoord, je kan hier ook mooie/leuke/lelijke invullen

Als / Dan

Het leven van hem is even leuk .......... het leven van mij

1. als
2. dan

In de zomer word ik meer rood ........ bruin.

1. als
2. dan

Ben jij soms slimmer ......... je docent?

1. als
2. dan

Het feestje was net zo leuk ......... vorige week.

1. als
2. dan

Te danken aan / te wijten aan

De lekkage is ................ achterstallig onderhoud

1. te danken aan
2. te wijten aan

Zijn nieuwe baan heeft hij ................. een van zijn contacten

1. te danken aan
2. te wijten aan

Het slechte weer in het westen is ................. de hoge luchtdruk.

1. te danken aan
2. te wijten aan

De snelheid van onze reparatieservice is ................ een nieuw systeem.

1. te danken aan
2. te wijten aan

Te danken aan / te wijten aan

Te danken aan = positieve betekenis

Te wijten aan = negatieve betekenis - iemand wordt iets aangerekend, een bepaalde invloed wordt niet op prijs gesteld.

Uitzondering op de regel:
Waar heb ik al die ellende................?

1. aan te danken
2. aan te wijten

Uitzondering op de regel:
Ze had haar ontslag ............ haar eigen luiheid

1. te danken aan
2. te wijten aan