Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 5
5.3 Schakelingen
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen vandaag?
Herhaling
Planning
Uitleg paragraaf 5.4
4. Vragen 5.4
Slide 2 - Diapositive
Wat is de eenheid van spanning?
A
Ampère
B
Volt
C
Ohm
D
Watt
Slide 3 - Quiz
Maakt het uit waar je de stroomsterkte meet?
A
Ja, voor het lampje is die het hoogst
B
Ja, na het lampje is die het hoogst
C
ja, maar je weet niet waar die het hoogste is
D
nee, de stroomsterkte is overal even groot
Slide 4 - Quiz
Voorbeelden van spanningsbronnen zijn ....
A
batterij, dynamo, spoel
B
dynamo, elektromagneet, zonnecel
C
batterij, dynamo, zonnecel
D
batterij, zonnecel, elektromagneet
Slide 5 - Quiz
Wat is de spanning?
A
0V
B
6V
C
18V
D
36V
Slide 6 - Quiz
Ampère staat voor
A
spanning
B
druk
C
stroomsterkte
Slide 7 - Quiz
Spanning is een grootheid. Wat is het symbool voor spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A
Slide 8 - Quiz
Wat geeft dit symbool aan?
A
Voltmeter
B
Amperemeter
C
Lampje
D
Schakelaar
Slide 9 - Quiz
A
1. kruis en 2. ongeveer
B
1. lampje en 2. ongeveer
C
1. lampje en 2. batterij
D
1. kruis en 2. batterij
Slide 10 - Quiz
Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 5 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje
Slide 11 - Quiz
Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 6 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje
Slide 12 - Quiz
Op de afbeelding zie je een....
A
Zekering
B
Schakelaar
C
Lampje
D
Weerstand
Slide 13 - Quiz
Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 14 - Quiz
Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen
Slide 15 - Quiz
Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 3 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje
Slide 16 - Quiz
Planning
9-1 (vandaag): paragraaf 5.4
16-1: alles af. Aan het werk met de testjezelf
23-1: Praktische toets - daarna theorie herhalen
30-1: Theoretische toets
Slide 17 - Diapositive
Wat gaan we leren vandaag?
De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen.
De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.
Slide 18 - Diapositive
Vermogen
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per
seconde weinig energie
Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt
per seconde veel energie
Slide 19 - Diapositive
Vermogen
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.
Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
De formule voor het vermogen is dus:
P = U x I
Slide 20 - Diapositive
formule van vermogen
vermogen = spanning x stroomsterkte
P = U x I
Slide 21 - Diapositive
Vermogen
Als we dus de spanning (U) invullen in Volt (V), en de stroomsterkte (I) in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen (P) in Watt (W).
Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken.
Slide 22 - Diapositive
Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
Slide 23 - Diapositive
formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte
Slide 24 - Quiz
Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren
Slide 25 - Quiz
Juist/onjuist: Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quiz
Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A. Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W
Slide 27 - Quiz
Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W
Slide 28 - Quiz
Koffiezet apparaat is aangesloten op het lichtnet. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen (P).
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW
Slide 29 - Quiz
Maken Paragraaf 4
Hoe? Alleen
Hoe lang? ong. 15 minuten
Vraag? Vraag het fluisterend aan je buurman/vrouw.