Les 10

1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Doel van vandaag
Je kan aan het einde van de les de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf toepassen

Je weet het verschil tussen de twee voornaamwoorden. 

Slide 32 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 33 - Question ouverte

Slide 34 - Vidéo

Een bezittelijk voornaamwoord..
A
is een werkwoord
B
staat altijd vooraan in de zin
C
zegt iets over bezit
D
staat achter een zelfstandig naamwoord

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Vidéo

Een persoonlijk voornaamwoord..
A
Een naam kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn
B
verwijst vaak naar een persoon
C
zegt iets over bezit
D
staat achter een zelfstandig naamwoord

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 39 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 40 - Quiz

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quiz

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 42 - Quiz

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 43 - Quiz

Opdracht 
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen.
 
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn. 

Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 44 - Diapositive

Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet
en wat voor spullen erin liggen.
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn.
Maak hierbij gebruik van
bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden.
timer
3:00

Slide 45 - Question ouverte

Noem vijf bezittelijke voornaamwoorden.
timer
1:00

Slide 46 - Question ouverte

Noem vijf persoonlijke voornaamwoorden.
timer
1:00

Slide 47 - Question ouverte

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive