Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Doel van vandaag
- Je kan aan het einde van de les de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf toepassen
- Je weet het verschil tussen de twee voornaamwoorden.
Slide 25 - Diapositive
Wat is het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord?
Slide 26 - Question ouverte
Slide 27 - Vidéo
Een bezittelijk voornaamwoord..
A
is een werkwoord
B
staat altijd vooraan in de zin
C
zegt iets over bezit
D
staat achter een zelfstandig naamwoord
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Vidéo
Een persoonlijk voornaamwoord..
A
Een naam kan ook
een persoonlijk voornaamwoord zijn
B
verwijst vaak naar een persoon
C
zegt iets over bezit
D
staat achter een zelfstandig naamwoord
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Diapositive
Mijn fiets is gestolen.
Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 32 - Quiz
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand
Slide 33 - Quiz
De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 34 - Quiz
Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?
2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem
Slide 35 - Quiz
Het woord: JOUW is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 36 - Quiz
Opdracht
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen.
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn.
Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 37 - Diapositive
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen. Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn. Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden.