Engels groep 6

Engels groep 6
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Engels groep 6

Slide 1 - Diapositive

Soap
Card
Chair
Ruler
Drawing

Slide 2 - Question de remorquage

Wat is het Nederlandse woord voor:
classmates?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
wall?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
playground?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
head?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Engels:
"in de rij gaan staan"
A
to tell
B
to line up
C
to say
D
to get up

Slide 7 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"beloven"
A
to call
B
to need
C
to think
D
to promise

Slide 8 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"omdat"
A
because
B
also
C
too
D
really

Slide 9 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"een heleboel"
A
a lot of
B
something
C
everything
D
also

Slide 10 - Quiz

attic
spider
teacher
the dishes
brush

Slide 11 - Question de remorquage

Wat is het Nederlandse woord voor:
floor?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
to listen?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
chore?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
cellar?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
sign?

Slide 16 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Engels:
"schoonmaken"
A
to call
B
to wash
C
to think
D
to clean

Slide 17 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"wat nog meer"
A
why
B
a lot of
C
what else
D
because

Slide 18 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"vertellen"
A
to call
B
to tell
C
to listen
D
to say

Slide 19 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"opstaan"
A
to get up
B
to line up
C
to show
D
to need

Slide 20 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"puntenslijper"
A
ruler
B
pencil sharpener
C
drawing
D
brush

Slide 21 - Quiz

to think
to listen
to show
to wash
to call

Slide 22 - Question de remorquage

Wat is het Nederlandse woord voor:
classmates?

Slide 23 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
homework?

Slide 24 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
hide-and-seek?

Slide 25 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor:
Mother's day?

Slide 26 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Engels:
"leerling"
A
classmates
B
pupil
C
teacher
D
ruler

Slide 27 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"lokaal"
A
classmates
B
attic
C
cellar
D
classroom

Slide 28 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"geschiedenis"
A
homework
B
chore
C
history
D
ruler

Slide 29 - Quiz

Hoe zeg je in het Engels:
"tafeltje"
A
desk
B
wall
C
chair
D
chore

Slide 30 - Quiz

echt
waarom
omdat
ook
ook
een heleboel
alles
iets
a lot of
everything
really
why
because
too
also
something

Slide 31 - Question de remorquage

Wat is het Engelse woord voor:
zeep?

Slide 32 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
opstaan?

Slide 33 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
zolder?

Slide 34 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
beloven?

Slide 35 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
verdieping?

Slide 36 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
schoolplein?

Slide 37 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
tekening?

Slide 38 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
hebben?

Slide 39 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
spin?

Slide 40 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
vissenkom?

Slide 41 - Question ouverte

Wat is het Engelse woord voor:
waarom?

Slide 42 - Question ouverte

Slide 43 - Diapositive