KWT 3T uitspraak en zinnen maken Unité 1

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Kapstopwoorden

1.Combinaison de voyelles (tweeklanken)

• ou --> bonjour --> oe
• oi --> trois --> wa
• au --> jaune --> oo
• ai --> maison --> è
• oeu/eu --> oeuf/jeu --> eu
• ui --> suis --> wie

Koppel de Franse klanken met de Nederlandse klanken

OU

bonjour

OI

trois

AU

jaune

AI

maison

EU/OEU

jeu/oeuf

UI

suis

OE

WA

OO

È

EU

U van duf

WIE

3. Les verbes

Koppel de werkwoorden met dezelfde uitspraak

Zelfde uitspraak

Il a regardé

Tu regardes

Je regarde

Elles regardent

Nous regardons

Tips zinnen maken Frans

• Werkwoorden staan (bijna altijd) bij elkaar
•  Ik ben naar Toulouse gegaan met mijn ouders. 
• Je suis allé(e) à Toulouse avec mes parents.
• Tijdsbepaling voor of achter in de zin:
• Ik ben gisteren  naar Toulouse gegaan met mijn ouders. 
• Hier, je suis allé(e) à Toulouse avec mes parents.
• Je suis allé(e) à Toulouse avec mes parents hier.

Tips schrijfvaardigheid Frans

• Vraagwoorden vooraan of achteraan in de zin.
• Waarom ben ik gisteren naar Toulouse gegaan?
• Pourquoi  hier, je suis allé(e) à Toulouse?

Volgorde in de zin:

• (Vraagwoord)
• (Bijwoord)
• Onderwerp
• Werkwoorden (+ ontkenning)
• Rest van de zin

Laten we eens oefenen...

Ik ben

1. Tu es
2. Je suis
3. Tu as
4. J'ai

Ik ben gegaan

1. J'ai allé
2. Je suis allé
3. Je suis aller
4. Je suis passer

Ik ben naar Toulouse gegaan

1. Je suis passé à Toulouse
2. Je suis à Toulouse allé
3. J'ai allé à Toulouse
4. Je suis allé à Toulouse

Ik ben naar Toulouse gegaan met mijn ouders

1. Je ne sais pas.
2. Je suis allé à Toulouse avec mes parents.
3. Je suis avec mes parents allé à Toulouse.
4. Je suis à Toulouse allé avec mes parents.

Ik ben naar Toulouse gegaan met mijn ouders.

Zij hebben

1. Ils sont
2. Ils vont
3. Ils ont
4. Ils font

Zij hebben gehuurd

1. Ils ont loué
2. Ils ont louer
3. Ils sont loué
4. Ils sont louer

Zij hebben een huisje gehuurd

1. Ils ont louer une maison.
2. Ils sont loué une maison.
3. Ils ont louer une maison.
4. Ils ont loué une maison.

Zij hebben een huisje gehuurd.

Ik wil gaan

1. Je suis aller
2. Je veux allé
3. Je veux aller
4. Je suis allé

Ik wil gaan naar het buitenland

1. Je suis aller à l'étranger
2. Je veux aller à l'étranger
3. Je veux allé à l'étranger
4. Je suis allé à l'étranger

Het volgend jaar (= L'année prochaine) wil ik naar het buitenland gaan.

Er wordt gezegd "le français a été créé par les artistes". Wat wordt daarmee bedoeld?

Welk punt wordt gemaakt met de scrabbelende monniken?

Wanneer wordt de "e muet" wel uitgesproken?

Wat moet je met de letter R doen?

Welk grapje wordt gemaakt bij de koffietafel?