Phrases apprendre 9

Ik ben naar Toulouse gegaan met mijn ouders.
  • Ik ben gegaan
  • Je suis allé
  • naar Toulouse
  • à Toulouse
  • met mijn ouders.
  • avec mes parents. 
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Ik ben naar Toulouse gegaan met mijn ouders.
  • Ik ben gegaan
  • Je suis allé
  • naar Toulouse
  • à Toulouse
  • met mijn ouders.
  • avec mes parents. 

Slide 1 - Diapositive

Ik ben naar Toulouse gegaan met mijn ouders.

Je suis allé à Toulouse avec mes parents.

Slide 2 - Diapositive

Ik ben naar Toulouse gegaan met mijn ouders.

Slide 3 - Question ouverte

We zijn een week in Cannes gebleven.
  • We zijn gebleven
  • Nous sommes restés
  • een week
  • une semaine
  • in Cannes.
  • à Cannes.

Slide 4 - Diapositive

We zijn een week in Cannes gebleven.

Nous sommes restés une semaine à Cannes.

Slide 5 - Diapositive

We zijn een week in Cannes gebleven.

Slide 6 - Question ouverte

We hebben vlakbij zee gekampeerd.
  • We hebben gekampeerd
  • Nous avons fait du camping
  • vlakbij
  • près de
  • de zee.
  • la mer.

Slide 7 - Diapositive

We hebben vlakbij zee gekampeerd.

Nous avons fait du camping près de la mer.

Slide 8 - Diapositive

We hebben vlakbij zee gekampeerd.

Slide 9 - Question ouverte

Zij hebben een huisje gehuurd.
  • Zij hebben gehuurd
  • Ils ont loué
  • een huisje.
  • un gite.

Slide 10 - Diapositive

Zij hebben een huisje gehuurd.

Ils ont loué un gite.

Slide 11 - Diapositive

Zij hebben een huisje gehuurd.

Slide 12 - Question ouverte

Ik heb een wandeltocht in de bergen gemaakt.
  • Ik heb gemaakt
  • J'ai fait
  • een wandeltocht
  • une randonnée
  • in de bergen.
  • en montagne.

Slide 13 - Diapositive

Ik heb een wandeltocht in de bergen gemaakt.

J'ai fait une randonnée en montagne.

Slide 14 - Diapositive

Ik heb een wandeltocht in de bergen gemaakt.

Slide 15 - Question ouverte

Het was de hele tijd mooi weer.
  • Het was mooi weer
  • Il a fait beau
  • de hele tijd.
  • tout le temps.

Slide 16 - Diapositive

Het was de hele tijd mooi weer.

Il a fait beau tout le temps.

Slide 17 - Diapositive

Het was de hele tijd mooi weer.

Slide 18 - Question ouverte

Ik ben thuis gebleven.
  • Ik ben gebleven
  • Je suis resté
  • thuis.
  • à la maison.

Slide 19 - Diapositive

Ik ben thuis gebleven.

Je suis resté à la maison.

Slide 20 - Diapositive

Ik ben thuis gebleven.

Slide 21 - Question ouverte

Het volgend jaar wil ik naar het buitenland gaan.
  • Ik wil gaan
  • Je veux aller
  • naar het buitenland
  • à l'étranger
  • het volgend jaar.
  • l'année prochaine.

Slide 22 - Diapositive

Het volgend jaar wil ik naar het buitenland gaan.

Je veux aller à l'étranger l'année prochaine.

Slide 23 - Diapositive

Het volgend jaar wil ik naar het buitenland gaan.

Slide 24 - Question ouverte