2022Examentraining Frans 5H/6V

Leestoets Frans

\
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leestoets Frans

\

Slide 1 - Diapositive

Leesstrategieën

1. Oriënterend lezen: titel, afbeeldingen -> onderwerp en soort tekst

 
2. Globaal lezen: inleiding, slot, tussenkopjes, eerste en laatste zin alinea's -> wie/waarover, wat, waar, wanneer, waarom, hoe

3. Intensief lezen: gehele tekst (je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen)

Slide 2 - Diapositive

Leesstrategie W W W W W H
Over Wie/Waarover gaat het?
Wat gebeurt er?
Waar gebeurt het?
Wanneer gebeurt het?
Waarom gebeurt het?
Hoe gebeurt het?
> Antwoord op deze vragen = de GROTE LIJN

Slide 3 - Diapositive

Leesvaardigheid tips & tricks
Hoger cijfer dan een 6: 
wordt bepaald door vocabulairekennis en analytisch denken 

(bijvoorbeeld: foute antwoorden herkennen, typen vragen herkennen, signaalwoorden gespot)

Slide 4 - Diapositive

Stappenplan

Slide 5 - Diapositive

Signaalwoorden

Slide 6 - Diapositive

Welke 2 signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
cependant, par contre
B
enfin, en général
C
avant de, après
D
tout de suite, pendant que

Slide 7 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

ainsi
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 8 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

pourtant

A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 9 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

puisque
A
uitbreiding / opsomming
B
reden
C
conclusie
D
doel

Slide 10 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

en résumé
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 11 - Quiz

Traduis les connecteurs
ook
ten eerste
inderdaad
ongetwijfeld
zelfs
dus
également
d'abord
en effet
sans aucun doute
même
donc

Slide 12 - Question de remorquage

Welke toon is niet positief?
A
Admirateur
B
Convaincu
C
Fier
D
Chagrin

Slide 13 - Quiz

Welke toon is niet positief?
A
Persévérance
B
Inquiet
C
Juste
D
Approbateur

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

1. Juist / onjuist-vragen
Bij juist / onjuist-vragen moet je van meerdere - meestal drie - beweringen nagaan of ze overeenkomen met een deel van de tekst / een alinea.
1. Lees de beweringen zorgvuldig en markeer kernwoorden.
2. Zoek het tekstgedeelte op waarnaar wordt verwezen. 
3. Lees het betreffende gedeelte nauwkeurig door en vergelijk het met de beweringen. De beweringen staan meestal in volgorde van de tekst. LET OP DE GEMARKEERDE KERNWOORDEN EN/OF SYNONIEMEN VAN DEZE WOORDEN
4. Vind je bewijzen in de tekst dat de volledige bewering klopt? Dan is deze bewering juist. Klopt de bewering maar deels, dan is hij onjuist.
5. Kun je niets vinden in de tekst over één van de beweringen? Dan is deze bewering onjuist.
6. Noteer het nummer van de beweringen op je antwoordblad met juist of onjuist erachter.

Slide 16 - Diapositive

Op zoek naar verbanden? Tips...
- Staat de open plek aan het einde van de alinea? Dan zou een signaalwoord dat een opsommend verband aangeeft niet logisch zijn. Een signaalwoord dat een concluderend verband aangeeft (bref, pour conclure, donc) zou in dit geval logischer zijn.
- Staat de open plek na een zin waarin een bewering wordt gedaan? Dan zou het kunnen dat deze bewering door middel van een voorbeeld geïllustreerd wordt (par exemple, ainsi, comme) of dat er een uitleg wordt gegeven voor deze bewering (car, parce que, c'est pourquoi)

Slide 17 - Diapositive

TIPS & TRUCS

om in te zetten bij het eindexamen Frans

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

parce que
mais
pourtant
par exemple
si
par contre
donc
ensuite
bref
en plus
daarentegen
dus
bovendien
omdat
kortom
vervolgens
toch
bijvoorbeeld
maar
als

Slide 24 - Question de remorquage

Vind de hoofdgedachte
Bekijk het plaatje en lees de tekst 
op de volgende dia. 
Focus op de woorden die je wél kent.
Beantwoord daarna in het Ned de volgende vragen: WIE, WAT, WAAR, WAAROM?

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Hoofdgedachte:
WIE

Slide 27 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAT

Slide 28 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAAR

Slide 29 - Question ouverte

Hoofdgedachte:
WAAROM

Slide 30 - Question ouverte

wat betekent de vraag: Par quel mot cette phrase aurait-elle pu commencer?

Slide 31 - Question ouverte

De quel ton l’auteur parle-t-il dans ce texte?

Slide 32 - Question ouverte

Lesquelles des affirmations suivantes correspondent à ce qui est dit au premier alinéa?

Slide 33 - Question ouverte

Qu’est-ce qui est vrai selon l’alinéa 6

Slide 34 - Question ouverte

Quel est le but principal de cet article

Slide 35 - Question ouverte

Quel aurait pu être le titre de ce texte?

Slide 36 - Question ouverte

Comment ce passage se rapporte-t-il à la phrase précédente?

Slide 37 - Question ouverte

il en donne la conséquence

Slide 38 - Question ouverte

il la contredit

Slide 39 - Question ouverte

il l’affaiblit

Slide 40 - Question ouverte

il l’appuie

Slide 41 - Question ouverte