V3 herhaling Taalverzorging 4, 5 en 6


Welkom V3T!


Herhaling Taalverzorging 4, 5 en 6
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon


Welkom V3T!


Herhaling Taalverzorging 4, 5 en 6

Slide 1 - Diapositive

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Herhaling Taalverzorging 4, 5 en 6
  3. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Met welke vorm van spelen met woorden heb je hier te maken?

bugnugget (een snack gemaakt van insecten)
A
neologisme
B
portmanteau
C
palindroom
D
homoniem

Slide 6 - Quiz

Met welke vorm van spelen met woorden heb je hier te maken?

carnavalshit
A
neologisme
B
portmanteau
C
homograaf
D
verhaspeling

Slide 7 - Quiz

Met welke vorm van spelen met woorden heb je hier te maken?

Weet je hoe ze een stalker met ski-stokken noemen? (...) Een Nordic Stalker
A
verhaspeling
B
portmanteau
C
palindroom
D
letterlijk-figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Met welke vorm van spelen met woorden heb je hier te maken?

Handgemaakte veterschoenen voor heren met een smaltoelopende neus.
A
neologisme
B
homoniem
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 9 - Quiz

Met welke vorm van spelen met woorden heb je hier te maken?

Wat mij betreft, mogen ze de files gerust afschaffen. Maar wat wil je, ze staan ervoor in de rij.
A
neologisme
B
portmanteau
C
palindroom
D
letterlijk-figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Met welke vorm van spelen met woorden heb je hier te maken?

parterretrap
A
neologisme
B
portmanteau
C
palindroom
D
homoniem

Slide 11 - Quiz

Met welke vorm van spelen met woorden heb je hier te maken?

treitervlogger
A
neologisme
B
letterlijk-figuurlijk
C
palindroom
D
homograaf

Slide 12 - Quiz

Wat is er bijzonder aan de volgende woorden?

vakantiewerk, volledig, boosaardig en IJsbrand

Slide 13 - Question ouverte

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

Na de wedstrijd moest de scheidsrechter de kemphanen uit elkaar trekken.

A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 14 - Quiz

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

De jongen zag zo wit als een doek.
A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
homerische vergelijking

Slide 15 - Quiz

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

De kleine huisjes hurkten in het landschap.

A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 16 - Quiz

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

Als het kalf verdronken is, dempt men de put.

A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
homerische vergelijking

Slide 17 - Quiz

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

Zij sprak met een warme stem het kind toe.

A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 18 - Quiz

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

Wolken en zon spelen haasje over.
A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 19 - Quiz

Met welk soort metafoor heb je hier te maken?

Esmeralda is een draak van een vrouw.
A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
homerische vergelijking

Slide 20 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Het leger is niet geschikt voor het zwakke geslacht.
A
pars pro toto
B
totum pro parte
C
abstractum pro concreto
D
concreto pro abstractum

Slide 21 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Iedereen riep om meer blauw op straat.
A
pars pro toto
B
totum pro parte
C
abstractum pro concreto
D
concreto pro abstractum

Slide 22 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Het hele land hield zijn adem in terwijl de scheidsrechters overlegden.
A
pars pro toto
B
totum pro parte
C
abstractum pro concreto
D
concreto pro abstractum

Slide 23 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Mijn Parker schrijft niet lekker meer.
A
eponiem
B
voorwerp ipv inhoud
C
stof ipv voorwerp
D
enkelvoud ipv meervoud

Slide 24 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Marianne Timmer won in 1998 en in 2006 goud.
A
eponiem
B
voorwerp ipv inhoud
C
stof ipv voorwerp
D
enkelvoud ipv meervoud

Slide 25 - Quiz

Met welk soort metonymia heb je hier te maken?

Het hout in dit orkest speelt beter dan het koper.
A
eponiem
B
voorwerp ipv inhoud
C
stof ipv voorwerp
D
enkelvoud ipv meervoud

Slide 26 - Quiz

Waar of niet waar?
De formulering van een spreekwoord heeft een vaste vorm en je mag de zin dan ook niet veranderen.
A
niet waar
B
waar

Slide 27 - Quiz

Waar zijn veel Nederlandse speekwoorden aan ontleend?

Slide 28 - Question ouverte

Welke vormen van spelen met letters zijn er?

Slide 29 - Question ouverte

Wat is een neologisme?

Slide 30 - Question ouverte

Welke vier vormen van woordspeling zijn er?

Slide 31 - Question ouverte

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

conculega
A
palindroom
B
verhaspeling
C
neologisme
D
portmanteau

Slide 32 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

Kook ik ook?
A
palindroom
B
verhaspeling
C
neologisme
D
portmanteau

Slide 33 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?
Hans is mijn naam
Altijd ben ik druk
Nooit heb ik rust
Slaap ik wel genoeg?
A
ambigram
B
acrostichon
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 34 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

massagebed
A
homoniem
B
homograaf
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 35 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

nou
A
ambigram
B
acrostichon
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 36 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

meetsysteem
A
ambigram
B
acrostichon
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 37 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

Brexit
A
neologisme
B
homograaf
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 38 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

kartongeluk
A
neologisme
B
homograaf
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 39 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

De psychiater wil niet gestoord worden.
A
homoniem
B
homograaf
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 40 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

Iedereen heeft recht op mijn mening.
A
homograaf
B
verhaspeling
C
letterlijk-figuurlijk
D
homoniem

Slide 41 - Quiz

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

brunch
A
palindroom
B
verhaspeling
C
portmanteau
D
neologisme

Slide 42 - Quiz

Hoe goed beheers je de stof van Taalverzorging 4, 5 en 6?
Ik snap alles en ken alles.
Ik snap het, maar moet nog wel een beetje leren.
Ik snap het, maar moet nog flink veel leren.
Ik snap het niet.

Slide 43 - Sondage

Zijn er nog vragen over de toets?

Slide 44 - Diapositive

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: donderdag 23 februari
  • Repetitie taalverzorging 4, 5 en 6
  • Leren: p. 46-47, 50-51 (let op: zegswijze en gezegde NIET) en p. 54-55 (let op: lipogram en pangram NIET) + LessonUps (zie Teams)
  • Bestuderen: gemaakte opdrachten en LessonUps
  • Meenemen: pen en leesboek


Slide 45 - Diapositive