Een van die werkwoorden is de persoonsvorm (pv): wil.
Alle werkwoorden samen noem je het werkwoordelijk gezegde (wg) van een zin.
In de voorbeeldzin is het werkwoordelijk gezegde dus: wil gaan kijken.
Het werkwoordelijk gezegde vertelt wat er in de zin ‘gebeurt’. Soms bestaat het werkwoordelijk gezegde maar uit één werkwoord, soms zijn het er twee of nog meer.