CVRM AA

Noem de verschillende hart en vaat aandoeningen
1 / 21
suivant
Slide 1: Question ouverte
VerzorgingMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Noem de verschillende hart en vaat aandoeningen

Slide 1 - Question ouverte

Niet medicamenteuze adviezen
A
afvallen, stoppen met roken, voeding
B
chillen, stoppen met werken
C
vet eten, minder roken
D
elke dag groente eten

Slide 2 - Quiz

medicijngroepen bij hart en vaatziekten
A
cholesterolverlagers en bloeddrukverlagers
B
laxantia en antistolling
C
nsaids en bloeddrukverlagers
D
nitraten en ppi

Slide 3 - Quiz

Bij welke aandoening worden cholesterolverlagers gebruikt?
A
hoge bloeddruk
B
diabetes, hartinfarct, vca
C
reuma
D
hartrimestroornis, vca

Slide 4 - Quiz

Noem een cholesterolremmer

Slide 5 - Question ouverte

noem een cholesterolopnameremmer
A
simvastatine
B
ezetimib

Slide 6 - Quiz

gevolgen langdurig hoge bloeddruk zonder behandeling
A
migraine,maagbloedingen, hersenbloeding
B
hartinfarct,cva, hartfalen, nierfalen

Slide 7 - Quiz

noem 2 groepen bloeddrukverlagers
A
betablokkers, raasremmers
B
diuretica, laxantia
C
calciumantagonist, opiaten
D
betablokkers, metoprolol

Slide 8 - Quiz

voorbeeld van een lisdiureticum is
A
hydrochloorthiazide
B
furosemide

Slide 9 - Quiz

voorbeeld van een Ace remmer
A
enalapril
B
metoprolol

Slide 10 - Quiz

kaliumsparend diureticum
A
furosemide
B
spironolacton

Slide 11 - Quiz

bijwerking ace-remmer
A
meer plassen
B
hoge bloeddruk
C
prikkelhoest
D
angina

Slide 12 - Quiz

waar moet je op letten bij nitraatgebruik
A
continue blijven gebruiken
B
nitraatvrije periode 8-12 uur aanhouden ivm gewenning

Slide 13 - Quiz

geneesmiddel die de pompkracht van het hart vergroot
A
Lanoxin (digoxine)
B
Lisinopril

Slide 14 - Quiz

wat is trombose
A
stolling in de nieren
B
bloedstolsel in bloedvat

Slide 15 - Quiz

wat is een embolie
A
bloedstolsel wat los laat en een belangrijk orgaan blokkeert
B
stolsel in de long

Slide 16 - Quiz

geneesmiddelgroepen bloedverdunners
A
tar, calciumantagonist, acenocoumarol
B
anticoagulantia, tar, trombolytica

Slide 17 - Quiz

voor welk middel moet je voor controle naar de trombosedienst
A
acenocoumarol
B
acetylsalicylzuur

Slide 18 - Quiz

noem een doac
A
fenprocoumon
B
rivaroxaban

Slide 19 - Quiz

welke middelen kunnen niet met miconazol creme gebruikt worden
A
Trombocyten aggregatie remmers
B
Vit k antagonisten

Slide 20 - Quiz

welke vitamine wordt er gegeven bij een overdosering van acenocoumarol?
A
vitamine D
B
vitamine A
C
vitamine K
D
allemaal

Slide 21 - Quiz