Hoofdstuk 4 Produceren 4.1.

Hoofdstuk 4 Produceren
§ 4.1 Productie
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 4 Produceren
§ 4.1 Productie

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Terugblik
  • Leerdoelen
  • Uitleg 4.1 
  • Vragen
  • Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

Terugblik
  • H3 Omgaan met geld
  • Cijfers 
  • Inzage

Slide 3 - Diapositive

§ 4.1 Productie
Leerdoelen:

  • Je kunt uitleggen wat het verband is tussen consumeren en produceren.
  • Je kunt uitleggen dat er waarde wordt toegevoegd aan een product door productiefactoren in te zetten.
  • Je kunt onderscheiden welke verschillende soorten bedrijven er zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe de arbeidsproductiviteit kan worden verhoogd en deze berekenen.

Slide 4 - Diapositive

Produceren of consumeren?
  • Bedrijven produceren, ze maken goederen en diensten voor anderen. Dit wordt gekocht door consumenten en door andere bedrijven.
  • Veel consumenten kopen deze producten en diensten met het loon dat ze verdienen door werk bij bedrijven.
  • Bij zelfvoorziening produceren consumenten voor zichzelf.



Slide 5 - Diapositive

Kringloop vraag
Bekijk het diagram van de kringloop. De rode lijnen geven de geldstromen weer, de blauwe lijnen wat je met het geld kunt doen.
Wat moet er in de vakjes bij 1, 2 en 3 komen?
Kies uit;
  • Goederen en diensten
  • Arbeid
  • Geld voor goederen en diensten

Slide 6 - Diapositive

timer
1:00

Slide 7 - Diapositive

Antwoord
1. Geld voor goederen en diensten
2. Goederen en diensten
3. Arbeid



Slide 8 - Diapositive

Volvo vraag
Volvo stapt af van toepassing leerVolvo gaat geen gebruik meer maken van leer in zijn elektrische auto’s. Volvo maakt zich zorgen over de invloed die de veehouderij op het milieu heeft. Ook zou dierenwelzijn een factor zijn die heeft meegespeeld. Volvo zegt de lederen bekleding te willen vervangen door bijvoorbeeld Nordico, een door het merk ontwikkeld textiel dat uit gerecyclede petflessen is vervaardigd. Ook noemt Volvo hout uit ‘duurzame bossen’ in Zweden en Finland en gerecycled kurk uit de wijnindustrie als alternatieven.

Slide 9 - Diapositive

Volvo vraag
A. Welke vijf producenten worden in deze tekst genoemd?

B. Volvo koopt goederen van zijn leveranciers, maar toch is er geen sprake van consumptie. Leg dit uit.
timer
1:00

Slide 10 - Diapositive

Antwoorden
A. Volvo, veehouderij, Nordico, houtproducenten, bedrijven in de wijnindustrie

B. Bij consumptie wordt er iets aan een consument verkocht. Volvo is geen consument, maar een producent. Er worden dus wel onderdelen aan Volvo verkocht, maar niet aan een consument, dus valt het niet onder consumptie.

Slide 11 - Diapositive

Wat heb je nodig om te produceren?
Alle bedrijven die meewerken aan de productie van een product, behoren tot de bedrijfskolom.

Ieder bedrijf in de bedrijfskolom voegt iets toe aan het product, de toegevoegde waarde. Dit bereken je door de verkoopprijs te verminderen met de inkoopprijs.
De middelen die nodig zijn om waarde toe te voegen aan een product zijn de productiefactoren:

  • Kapitaal
  • Arbeid
  • Natuur
  • Ondernemerschap


Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Vervolg vraag
A. Welke producent voegt in euro’s de meeste waarde toe aan dit product? Laat de berekening zien.

B. Welke producent heeft procentueel de meeste waarde toegevoegd? Laat de berekening zien.


timer
4:00

Slide 14 - Diapositive

Antwoord
A.  De fietsfabrikant, deze producent voegt € 2.000 – € 500 = € 1.500 toe aan het product. 

De andere producenten voegen minder toe:  
Fietsenwinkel: € 2.999 – € 2.500 = € 499 
Groothandel: € 2.500 – € 2.000 = € 500 
Buizenfabrikant: € 500 – € 300 = € 200 
Metaalsmelterij: € 200 – € 100 = € 100 
Bedrijf dat ijzererts delft: minder dan € 100 (niet bekend of dit bedrijf ook een inkoopwaarde heeft)

Slide 15 - Diapositive

Antwoord
B. De fietsfabrikant: (€2000-€ 500)/ €500 x 100 % =   300%
De andere producenten voegen procentueel minder toe: 
Fietsenwinkel: (€ 2999- € 2500)/ €2500 x 100%=  20%
Groothandel: (€ 2500- €2000)/ €2000 x 100%= 25%
Buizenfabrikant: (€ 500- € 300)/ €300 x 100%= 67%
Metaalsmelterij: (€200- € 100)/  € 100 x 100% = 100%
Bedrijf dat ijzererts delft: kun je niet berekenen omdat niet bekend is of dit bedrijf ook een inkoopwaarde heeft.

Slide 16 - Diapositive

Lasergamepistolen vraag
Rens is nog maar 15, maar verhuurt al zes jaar lasergamepistolen
Hij is nog maar 15 jaar oud, maar gebruikt woorden als ‘partner’, ‘omzet’, ‘concurrentieoverwegingen’ en ‘franchising’. Rens Zuiderwijk is dan ook een doorgewinterd ondernemer. Op zijn negende startte hij zijn bedrijf waarmee hij laserguns verhuurt, twee jaar later schreef hij zich in bij de KvK. Chief Executive Officer (CEO) staat op zijn LinkedIn-pagina. De omzet van zijn zaak: 50.000 euro per jaar.

Slide 17 - Diapositive

Lasergamepistolen vraag
Lees de tekst over Rens. Leg aan de hand van de vier productiefactoren uit welke middelen Rens nodig had om zijn verhuurbedrijf te kunnen beginnen. Noem per productiefactor een voorbeeld.

timer
1:00

Slide 18 - Diapositive

Antwoord
Productiefactor: Kapitaal
Middelen: geld
Voorbeeld: Laserguns
Productiefactor: Arbeid
Middelen: tijd
Voorbeeld: uren die Rens in zijn bedrijf stopt
Productiefactor: Natuur
Middelen: ruimte
Voorbeeld: opslag van de guns
Productiefactor: Ondernemerschap
Middelen: ideeën
Voorbeeld: het idee om te gaan verhuren

Slide 19 - Diapositive

Produceren of verhandelen?
Er zijn drie soorten ondernemingen:

Handelsonderneming: koopt producten in die weer worden verkocht zonder dat ze veranderd worden.

Productieonderneming: koopt grondstoffen in en maakt (produceert) daar producten van die worden verkocht aan klanten.

Dienstverlenend bedrijf: verleent een dienst.




Slide 20 - Diapositive

Gamemarkt
Ook de game-industrie kan niet om het ‘Netflixmodel’ heen
Betaal je straks nog tientallen euro’s voor één game? Als het aan Microsoft ligt niet. Behalve dat het bedrijf zelf games maakt, zet het nu vooral in op de ‘Game Pass’. Dat is een abonnement dat los betalen voor games overbodig moet maken. Een terechte strategie, maar er zijn ook zorgen. Zelfstandig games maken wordt lastiger en consumenten zijn straks niet meer gewend om apart voor een spel te betalen.

Slide 21 - Diapositive

Gamemarkt vragen
A. Leg uit wat er wordt bedoeld met het 
‘Netflixmodel’.

B. Wat voor soort bedrijf is Microsoft: een 
productieonderneming, een handelsonderneming 
of een dienstverlener? Leg uit dat hier meer antwoorden
 goed zijn.

C. Bereken hoeveel procent abonnementen 
uitmaken van de totale gamemarkt.

Slide 22 - Diapositive

Antwoord
A. Bij het ‘Netflixmodel’ koop je één abonnement waarmee je toegang krijgt tot alle games. Dan hoef je geen aparte games meer te kopen.

B. Microsoft maakt zelf games, dus het is een productieonderneming. Als Microsoft gaat inzetten op de Game Pass, is het daardoor ook een dienstverlener geworden.

C.€ 6,6 miljard ÷ € 158 miljard × 100 = 4,2%

Slide 23 - Diapositive

§ 4.1 Productie 
De arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid producten of diensten die een arbeidskracht in een bepaalde tijd kan maken.


Een hogere arbeidsproductiviteit leidt door lagere kosten per product, omdat je dezelfde kosten verdeelt over meer producten.

Stijging arbeidsproductiviteit door:
Efficiënter werken door mechanisatie, automatisering en/of robotisering.
Meer ervaren of hoger opgeleide medewerkers.


Slide 24 - Diapositive

§ 4.1 Productie 
De arbeidsproductiviteit bereken je als volgt:


Slide 25 - Diapositive

Achmea 
Eind 2019 bracht verzekeraar Achmea de werkweek van de 12.000 medewerkers terug van 36 naar 34 uur, met behoud van salaris. Achmea is een zorgverzekeraar, dus in plaats van naar het aantal producten moet je nu kijken naar de omzet per jaar. De omzet is het bedrag dat Achmea per jaar verdient. Je vindt de omzet in de figuur hierboven.

Slide 26 - Diapositive

Achmea vraag
A. Een jaar heeft 52 weken. Hoeveel uur werkt iemand gemiddeld per jaar als hij 36 uur per week werkt? Je hoeft bij de berekening geen rekening te houden met vakanties en vrije dagen.
B. Bereken de arbeidsproductiviteit in euro’s per medewerker per uur in 2019.
C. Bereken de arbeidsproductiviteit in euro’s per medewerker per uur in 2020.
D. Met hoeveel procent is de arbeidsproductiviteit in 2020 gestegen of gedaald ten opzichte van 2019? Schrijf je berekening op.

Slide 27 - Diapositive

Antwoorden
A. 52 × 36 = 1.872 uur per jaar.
B. Omzet per uur is € 14,1 mld ÷ 52 ÷ 36 = € 7.532.051,28. 
Arbeidsproductiviteit per uur is € 7.532.051,28 ÷ 12.000 = € 627,67.
C. Omzet per uur is € 14,3 mld ÷ 52 ÷ 34 = € 8.088.235,29. 
Arbeidsproductiviteit per uur is € 8.088.235,29 ÷ 12.000 = € 674,02.
D. (nieuw – oud) ÷ oud × 100% = (674,02 – 627,67) ÷ 627,67 × 100% = 7,4% gestegen 

Slide 28 - Diapositive

Afsluiting
Leerdoelen:
  • Je kunt uitleggen wat het verband is tussen consumeren en produceren.
  • Je kunt uitleggen dat er waarde wordt toegevoegd aan een product door productiefactoren in te zetten.
  • Je kunt onderscheiden welke verschillende soorten bedrijven er zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe de arbeidsproductiviteit kan worden verhoogd en deze berekenen.

Slide 29 - Diapositive

Afsluiting
Wat was prettig aan deze bijeenkomst en

Wat is er een volgende keer (anders) nodig?

Slide 30 - Diapositive

Vooruitblik
H. 4.2. Kosten 
Lees theorie van H. 4.2.

Tot morgen! 




Slide 31 - Diapositive