SpellingHerhaling

Spellingquiz 
Nederlands
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Spellingquiz 
Nederlands

Slide 1 - Diapositive

VOOR DE TOETS:
Wat voor cijfer denk je dat je gaat halen op deze toets?
0100

Slide 2 - Sondage

Snap je wat je kunt verwachten op de toets?
Ja, dat snap ik.
Dat snap ik nog niet helemaal.
Nee, dat snap ik niet.
Ik zou hier graag vragen over stellen.

Slide 3 - Sondage

Als herhaling

Van alles wat


Doel: Ben ik voorbereid op toets?

Slide 4 - Diapositive

Deel 1
Werkwoordsvormen

Slide 5 - Diapositive

De storm verwoest huizen en beschadigt bomen
"verwoest" =
A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 6 - Quiz

De storm verwoest huizen en beschadigt bomen
"beschadigt" =
A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 7 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"gekantelde" =
A
pv tt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 8 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"werd" =
A
pv vt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 9 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"geduwd" =
A
pv vt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 10 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 11 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het huis is opgebrant

Slide 12 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint

Slide 13 - Quiz

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 14 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Zij begeleiden de vrouw gisteren naar huis
B
Zij begeleidden de vrouw gisteren naar huis.

Slide 15 - Quiz

(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 16 - Quiz

Deel 2
Schrijfwijze van getallen

Slide 17 - Diapositive



De minister wilde ......... miljoen bezuinigen.
A
6-tig
B
zestig
C
60

Slide 18 - Quiz


De staatsgreep vond plaats op ..........
A
vijftien mei negentieneenenzestig
B
15-5-1961
C
15 mei negentieneenenzestig
D
15 mei 1961

Slide 19 - Quiz

Hoewel ik om 14:00 uur een afspraak had, moest ik .............. wachten op de orthodontist.
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur

Slide 20 - Quiz

Deel 3
Leestekens

Slide 21 - Diapositive

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

mieke heeft veel dieren kippen schapen en honden

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 23 - Question ouverte

Deel 4
Van alles wat

Slide 24 - Diapositive

Samenstellingen schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Kippenhok
B
Kippehok

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Aspergesoep
B
Aspergensoep

Slide 27 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Zonnescherm
B
Zonnenscherm

Slide 28 - Quiz

Wat is de juiste samenstelling?
A
spinnenweb
B
spinneweb

Slide 29 - Quiz

Maak er een samenstelling van
geboorte + cijfer =


A
geboortecijfer
B
geboortencijfer

Slide 30 - Quiz

Hoe schrijf je de samenstelling: beer + gezellig?
A
berengezellig
B
beregezellig

Slide 31 - Quiz

Hoe maak je de samenstelling:

verrassing+aanval
A
verrassingsaanval
B
verrassingaanval
C
verrassingssaanval

Slide 32 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
groenteboer
B
groentenboer

Slide 33 - Quiz

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 34 - Quiz

wel of geen koppelteken?
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 35 - Quiz

wel of geen koppelteken
A
dvd collectie
B
dvd-collectie

Slide 36 - Quiz

Juist of onjuist?

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quiz

Engelse werkwoorden
Ik heb (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd
C
gepaintballt
D
gepaintbalt

Slide 38 - Quiz

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Soms volgens de Nederlandse regels en soms volgens de Engelse

Slide 39 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede
B
managete
C
managde
D
managte

Slide 40 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 41 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 42 - Quiz



Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen.
A
vind/aanmeld
B
vindt/aanmeldt
C
vindt/aanmeld
D
vind/aanmeldt

Slide 43 - Quiz