HA3: Spellingquiz 2

Spellingquiz 2

H1 tot H6

Nieuw Nederlands

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Spellingquiz 2

H1 tot H6

Nieuw Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Als herhaling

Van alles wat


Doel: Ben ik voorbereid op de toets?

Slide 2 - Diapositive

Hoofdstuk 1
Werkwoordsvormen

Slide 3 - Diapositive

De storm verwoest huizen en beschadigt bomen
"verwoest" =
A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 4 - Quiz

De storm verwoest huizen en beschadigt bomen
"beschadigt" =
A
pv tt
B
pv vt
C
vd
D
od

Slide 5 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"gekantelde" =
A
pv tt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 6 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"werd" =
A
pv vt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 7 - Quiz

De gekantelde vrachtwagen werd door een rijdende truck op de kant geduwd

"geduwd" =
A
pv vt
B
vd
C
od
D
bn

Slide 8 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 9 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het huis is opgebrant

Slide 10 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint

Slide 11 - Quiz

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 12 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Zij begeleiden de vrouw gisteren naar huis
B
Zij begeleidden de vrouw gisteren naar huis.

Slide 13 - Quiz

(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 14 - Quiz



Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen.
A
vind/aanmeld
B
vindt/aanmeldt
C
vindt/aanmeld
D
vind/aanmeldt

Slide 15 - Quiz

Hoofdstuk 2
Met of zonder -n?

Slide 16 - Diapositive

Beide(n) zijn getrouwd en hebben kinderen.
A
beide
B
beiden

Slide 17 - Quiz

De chocoladeletters waren beide(n) gebroken.
A
beiden
B
beide

Slide 18 - Quiz

Sommige(n) moesten nog een treinkaartje kopen.

Slide 19 - Question ouverte

Met of zonder -n?
Die broers maken altijd ruzie en meestal hebben ze beide(n) schuld.

Slide 20 - Question ouverte

Hoofdstuk 3
Schrijfwijze van getallen

Slide 21 - Diapositive

Ik schrijf getallen
met letters bij...

Slide 22 - Carte mentale

Ik schrijf getallen
met cijfers bij...

Slide 23 - Carte mentale



De minister wilde ......... miljoen bezuinigen.
A
6-tig
B
zestig
C
60

Slide 24 - Quiz


De staatsgreep vond plaats op ..........
A
vijftien mei negentieneenenzestig
B
15-5-1961
C
15 mei negentieneenenzestig
D
15 mei 1961

Slide 25 - Quiz

Hoewel ik om 14:00 uur een afspraak had, moest ik .............. wachten op de orthodontist.
A
2 uur
B
14:00 uur
C
twee uur

Slide 26 - Quiz

Hoofdstuk 4
afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting, symbool

Slide 27 - Diapositive

Wat is KLM?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 28 - Quiz

Wat is z.g.a.n.?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 29 - Quiz

Wat is prof?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 30 - Quiz

Hoofdstuk 5
Leestekens

Slide 31 - Diapositive

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

mieke heeft veel dieren kippen schapen en honden

Slide 32 - Question ouverte

Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 33 - Question ouverte

Hoofdstuk 6 
Van alles wat

Slide 34 - Diapositive

Samenstellingen schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar
A
goed
B
fout

Slide 35 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Kippenhok
B
Kippehok

Slide 36 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Aspergesoep
B
Aspergensoep

Slide 37 - Quiz

Kies de juiste samenstelling
A
Zonnescherm
B
Zonnenscherm

Slide 38 - Quiz

Wat is de juiste samenstelling?
A
spinnenweb
B
spinneweb

Slide 39 - Quiz

Hoe schrijf je de samenstelling: beer + gezellig?
A
berengezellig
B
beregezellig

Slide 40 - Quiz

Maak er een samenstelling van
geboorte + cijfer =


A
geboortecijfer
B
geboortencijfer

Slide 41 - Quiz

Hoe maak je de samenstelling:

verrassing+aanval
A
verrassingsaanval
B
verrassingaanval
C
verrassingssaanval

Slide 42 - Quiz

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
groenteboer
B
groentenboer

Slide 43 - Quiz

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 44 - Quiz

wel of geen koppelteken?
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 45 - Quiz

wel of geen koppelteken
A
dvd collectie
B
dvd-collectie

Slide 46 - Quiz

Juist of onjuist?

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
juist
B
onjuist

Slide 47 - Quiz