Nederlands Kader 1 H1 Oefenen toets (PEV)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Nederlands

Nederlands

Oefenen voor de toets

LEZEN

In het middenstuk lees je over verschillende delen van het onderwerp. Dit zijn de........

Oefenen voor de toets

WOORDENSCHAT

Wat betekent: instructie

1. als je dat wil
2. uitvoerig
3. uitleg
4. uitzicht naar alle kanten

Wat is het tegenovergestelde van:
zinloos

Wat betekent: uitgebreid

1. als je dat wil
2. uitvoerig
3. uitleg
4. uitzicht naar alle kanten

Wat is het tegenovergestelde van:
dateert

Oefenen voor de toets

GRAMMATICA

Hoeveel zinsdelen kunnen er maximaal voor de pv staan?

Ik heb dat televisieprogramma nu al drie keer gezien.
ik=

1. persoonsvorm
2. onderwerp
3. gezegde

Harry wil een goed punt halen voor zijn toets biologie.
wil halen=

1. persoonsvorm
2. onderwerp
3. gezegde

Harry wil een goed punt halen voor zijn toets biologie.
Harry

1. persoonsvorm
2. onderwerp
3. gezegde

Harry wil een goed punt halen voor zijn toets biologie.
wil=

1. persoonsvorm
2. onderwerp
3. gezegde

Wie heeft mijn fiets gisteren verplaatst?
pv=

Wie heeft mijn fiets gisteren verplaatst?
ond=

Wie heeft mijn fiets gisteren verplaatst?
gezegde=

Wat is een samengestelde zin?

Gitta is al haar foto's kwijt, omdat haar camera vorige week crashte.
pv=

Gitta is al haar foto's kwijt, omdat haar camera vorige week crashte.
voegwoord=

Toen we bij de bioscoop aankwamen, stond er een lange rij voor de kassa.
pv=

Toen we bij de bioscoop aankwamen, stond er een lange rij voor de kassa.
voegwoord=

Met een hoge drukspuit heeft mijn moeder het terras schoongemaakt.
heeft schoongemaakt=

1. pv
2. onderwerp
3. gezegde

Met een hoge drukspuit heeft mijn moeder het terras schoongemaakt.
mijn moeder=

1. pv
2. onderwerp
3. gezegde

Met een hoge drukspuit heeft mijn moeder het terras schoongemaakt.
heeft =

1. pv
2. onderwerp
3. gezegde

Oefenen voor de toets

SPELLING

De wond aan mijn hand ........maar heel langzaam.
(genezen)

Door zijn gebroken poot.......... onze hond vreselijk veel pijn.
(lijden)

Waarom .......... jullie een enorme kuil in de tuin?
(graven)

........... jij je in de vakantie altijd drie keer op een dag?
(verkleden)

Wat ....... jij van de film?
(vinden v.t.)

Hans ........ zijn auto vol met boodschappen.
(laden v.t)

Gisteren ...... Jens foto's op Instagram.
(posten v.t.)

De hele klas ........ vijf rondjes bij de gym.
(rennen v.t.)

verledentijd
Ik (hopen) de hele tijd dat zij nog kwam.

1. hoop
2. hoopte
3. hoopde
4. hoopt

Tekst

Tekst

tegen-

woordige

tijd

verleden

tijd

fiets

loop

liepen

gaan

verven

verfde

gingen

fietsten

belt

belden

Een zin met meer dan één persoonsvorm noem je een […].

1. enkelvoudige zin
2. dubbele zin
3. samengestelde zin
4. moeilijke zin