quizzzzzz werkwoordspelling

Voorbeeldvraag:
......... (vragen) jij mij gisteren nu ook al om geld? (pv v.t.)
A
vraag
B
vraagt
C
vroegt
D
vroeg
1 / 16
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Voorbeeldvraag:
......... (vragen) jij mij gisteren nu ook al om geld? (pv v.t.)
A
vraag
B
vraagt
C
vroegt
D
vroeg

Slide 1 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

1......... (worden) jij ook zo blij van het zonnetje vandaag? (pv t.t.)
A
word
B
wordt
C
wort
D
geworden

Slide 2 - Quiz

Tip:
Gisteren geeft verleden tijd aan.
2.Hij heeft ook deze opdracht .........(lezen). (vd)
A
geleest
B
leest
C
gelesen
D
gelezen

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

3. U ..... (hebben) een mooie nieuwe fiets. (pv t.t.)
A
hebt
B
heb
C
hebben
D
heeft

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

4. ........(afmaken) we vandaag de praktijkopdracht ...? (pv t.t.)
A
Maakten .....af
B
Gemaakt.......af
C
Maken.......af
D
Gemaakd.......af

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

5. De docent heeft de moeilijke lesstof ........(toelichten). (vd)
A
toegelicht
B
getoelicht
C
toegelicht
D
getoelichten

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

6. Volgend jaar ....... (gaan) we het centrale examen maken. (pv t.t.)
A
gaat
B
ga
C
gaan
D
gegaan

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

7. De lesstof .....(zijn) duidelijk, we hebben geen vragen. (pv t.t. of pv v.t.)
A
is
B
zijn
C
was
D
geweest

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

8. Johan heeft nieuwe voetbalschoenen .............(halen). (vd)
A
gehaalt
B
haalt
C
gehaald
D
halen

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

9. Wij zijn van lokaal .........(veranderen). (vd)
A
veranderen
B
verandert
C
veranderd
D
veranderde

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

10. Vorig jaar ....... (zijn) ik in Parijs. (pv vt)
A
ben
B
was
C
zijn
D
geweest

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

11. Ik heb gisteren een verjaardagscadeau .............(hebben). (vd)
A
gehebt
B
hebt
C
gehad
D
hebben

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

12. Jij en ik ........... (zijn) niet zo blij met al dat huiswerk. (pv t.t.)
A
ben
B
zijn
C
bent
D
geweest

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

13. Gisteren ........... (lopen) wij in de stad. (pv v.t.)
A
loopte
B
liep
C
liepen
D
liepten

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

14. Hij ............ (vinden) de les Nederlands altijd verschrikkelijk. (pv t.t. of pv v.t.)
A
vind
B
vindt
C
gevonden
D
vond

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

15. Gisteren ........... (eten) ik alles op. (pv v.t.)
A
at
B
eette
C
eet
D
eten

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions