Thema 5 - week 2 - les 7 en 9

Komma
Wanneer en waar gebruik je een komma in een zin?
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Komma
Wanneer en waar gebruik je een komma in een zin?

Slide 1 - Diapositive

Je schrijft een komma:
  • Om de lezer te helpen een lange zin te begrijpen
    Ik keek het liefst naar buiten, naar de aarde.
  • Als je iemand aanspreekt: 
    André, wat wilde je worden als kind?
  • Tussen twee werkwoorden van twee zinsdelen:
    Als je ruzie hebt, kun je niet slapen.

Slide 2 - Diapositive

Poederkaas, is dat nou een ontdekking?
A
De komma helpt de lezer met een lange zin.
B
Je spreekt iemand aan.
C
De komma staat tussen twee werkwoorden.
D
De komma staat fout.

Slide 3 - Quiz

Als u het proeft, weet u het.
A
De komma helpt de lezer met een lange zin.
B
Je spreekt iemand aan.
C
De komma staat tussen twee werkwoorden.
D
De komma staat fout.

Slide 4 - Quiz

Is het de bedoeling, dat je het smelt?
A
De komma helpt de lezer met een lange zin.
B
Je spreekt iemand aan.
C
De komma staat tussen twee werkwoorden.
D
De komma staat fout.

Slide 5 - Quiz

Nee meneer, dat wordt een smeerboel.
A
De komma helpt de lezer met een lange zin.
B
Je spreekt iemand aan.
C
De komma staat tussen twee werkwoorden.
D
De komma staat fout.

Slide 6 - Quiz

Ik moet zeggen, het smelt op je tong.
A
De komma helpt de lezer met een lange zin.
B
Je spreekt iemand aan.
C
De komma staat tussen twee werkwoorden.
D
De komma staat fout.

Slide 7 - Quiz

De astronaut zuigt de poeder, door een rietje op zijn tong.
A
De komma helpt de lezer met een lange zin.
B
Je spreekt iemand aan.
C
De komma staat tussen twee werkwoorden.
D
De komma staat fout.

Slide 8 - Quiz

Wat hebben jullie geleerd? 
  1. Professor Ho wat maakt uw uitvinding bijzonder?
  2. Kijk meneer Verkerk in een ruimtestation is niet veel plaats.
  3. Vers voedsel meenemen dat gaat dus niet.
  4. Mijn laboratorium deed veel proeven vooral naar smaak.
  5. En hoe moet het smaken weet u dat al?
  6. Astronauten zijn net gewone mensen ze houden van kaas.


Zet de komma op de goede plaats.

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 10 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden zijn:
  • woorden voor mensen, dieren en dingen die je kunt aanraken.
    raket, gordijnen, oven
  • dingen die je niet kunt aanraken
    liefde, ruzie, lengte

Slide 11 - Diapositive

Wat hebben jullie geleerd? 
  1. Het ruimtestation is pas klaar.
  2. De astronauten willen er graag heen.
  3. Ze vliegen er met een raket naar toe.
  4. Dat is een lange reis.
  5. Als ze er zijn, zien ze de aarde.
  6. Het is een klein stipje.


Schrijf het zelfstandige naamwoord op met het lidwoord:

Slide 12 - Diapositive

Wat hebben jullie geleerd? 
  1. De astronaut is aan het werk.
  2. Hij zweeft in zijn pak door de lucht.
  3. Vandaag is de controle van de bonenplantjes.
  4. Dit is een onderzoek over de groei.
  5. Hoe groeit de boom in de ruimte?
  6. Oei, de ruimtebonen groeien de pan uit.


Schrijf het zelfstandige naamwoord op met het lidwoord:

Slide 13 - Diapositive

Deze les heeft me geholpen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Sondage