Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Welkom!
Wat ligt er op je tafel?
Kom binnen en ga zitten op jouw plek.
1
WELKOM!
2
Woorden-schrift
Pen
Laptop
Slide 1 - Diapositive
1. Stil lezen
2. Samenstellingen
3. Woordentrainer
4. Ken je de woorden?
Vandaag
H1.5 - 10 t/m 14 maken
Woordenlijst 1 en 2 leren
huiswerk
Programma
Slide 2 - Diapositive
Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
timer
10:00
Slide 3 - Diapositive
Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
Na het stil lezen schrijf je kort op wat je hebt gelezen.
Waar? Achterin je woordenschrift
Hoe? Schrijf de datum op en daarna 3 zinnen.
Wat? Wat gebeurde er? Wie heb je leren kennen? Wat viel je op? Wat vraag je je af?
Wat is een leesstukje?
Schrijf ook het bladzijdenummer op!
Slide 4 - Diapositive
Opdracht 13 op blz. 43
Werkboek
Slide 5 - Diapositive
Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
Samenstellingen: blz 45 in je werkboek
Slide 6 - Diapositive
Kinderachtig
Grootheid
Spiegelei
Schoolplein
Dagboek
vriendelijkheid
Bloemetje
Kinderfiets
Bloemstuk
natuurlijk
natuurcamping
Slide 7 - Diapositive
Samenstellingen
Samen voorbeelden verzinnen
Maken: 18 en 19
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Maak een samenstelling met het woord 'school'. Bijvoorbeeld: 'schoolgebouw'
timer
1:30
Slide 10 - Question ouverte
Kan jij een samenstelling bedenken met 3 woorden? Je mag overleggen!
timer
2:00
Slide 11 - Question ouverte
Je kent de betekenis van de woorden in lijst 1 en 2;
Je kunt de woorden in je woordenschrift toepassen;
Je kunt een samenstelling herkennen en zelf opschrijven.
LESDOELEN
Slide 12 - Diapositive
1. Hoe leer jij woorden uit je hoofd? Bedenk voor jezelf 2 manieren.
2. Wissel je antwoorden uit met je buur.
timer
3:00
Slide 13 - Diapositive
Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
Op tafel: woordenschrift
Slide 14 - Diapositive
Welke zinnen over samenstellingen zijn waar?
A
Een samenstelling bestaat uit 3 of meer woorden.
B
Soms komen er letters bij
C
Soms gaan er letters af
Slide 15 - Quiz
Welke woorden zijn samenstellingen?
A
Tekening
B
Dakgoot
C
Verhuizen
D
vruchtentaart
Slide 16 - Quiz
Uit welke woorden bestaat de samenstelling "chipszak"?
Slide 17 - Question ouverte
Maak de goede samenstelling: banaan + ijs
Slide 18 - Question ouverte
Maak de goede samenstelling: station + hal
Slide 19 - Question ouverte
Wat betekent 'onderschatten'?
A
wat er niet is, wat gemist wordt
B
een oordeel geven, zeggen wat je ervan vindt
C
denken dat het minder is dan in werkelijkheid
Slide 20 - Quiz
Mijn opa heeft een mooie .............. gehad: eerst was hij leraar, daarna werd hij afdelingsleider en uiteindelijk werd hij zelfs directeur van de school.
Slide 21 - Question ouverte
Wat is een paragraaf?
A
een soort keizer
B
ander woord voor hoofdstuk
C
onderdeel in een vliegtuig
D
onderdeel van het hoofdstuk.
Slide 22 - Quiz
Wat betekent "het ver schoppen"?
A
goed kunnen voetballen
B
een prijs winnen in de karatesport
C
veel bereiken, veel succes hebben in het leven
D
ergens veel moeite voor doen
Slide 23 - Quiz
Schrijf een aantal zinnen en gebruik 'het ver schoppen'.
Slide 24 - Question ouverte
Hoe kun je zeggen dat iemand iets 'accepteert dat het zo is'?
A
hij/zij legt zich erbij neer
B
hij/zij is ervan overtuigd
C
hij/zij gaat aan de slag
D
hij/zij onderschat het
Slide 25 - Quiz
Schrijf een aantal zinnen en gebruik 'zich neerleggen bij'.
Slide 26 - Question ouverte
Fiona twijfelt nooit aan zichzelf. Ze is altijd.....
A
origineel
B
zelfverzekerd
C
populair
D
veelbelovend
Slide 27 - Quiz
Welke woorden kende je nog niet zo goed?
Noteer de woorden en de betekenissen in je woordenschrift.
Woordenschrift
Slide 28 - Diapositive
Welke moeilijke woorden heb je vandaag in je woordenschrift geschreven?
Slide 29 - Question ouverte
Je kent de betekenis van de woorden in lijst 1 en 2;
Je kunt de woorden in je woordenschrift toepassen;
Je kunt een samenstelling herkennen en zelf opschrijven.
LESDOELEN
Slide 30 - Diapositive
Ruim je je plek op?
We blijven zitten tot de bel gaat.
Schuif je je stoel aan voordat je het lokaal verlaat?