am going to en present continuous

  Grammatica 
De present continuous
en to be going to
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

  Grammatica 
De present continuous
en to be going to

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

to be going to
      am / are / is + going to + hele werkwoord

  • Als je iets wilt voorspellen 
  • Je bent van plan in de toekomst iets te gaan doen

Slide 3 - Diapositive

to be going to
  • Het gaat sneeuwen.                 It is going to snow.




  • Ik ga een berg beklimmen.      I am going to climb a mountain.

Slide 4 - Diapositive

to be going to
De zin ontkennend maken:  to be + not + going to

  • Het gaat niet sneeuwen.         It is not going to snow.
                                                          It isn't  going to snow.
  • Ik ga niet een berg beklimmen.  I am not going to climb a mountain
                                                               

Slide 5 - Diapositive

to be going to 
De zin vragend maken: de vorm van to be omdraaien

  • Gaat het sneeuwen?               Is it going to snow?

  • ga ik een berg beklimmen?   Am I going to climb a mountain?

Slide 6 - Diapositive

She ................ throw a rock.

Slide 7 - Question ouverte

Ik ga niet naar school lopen.
A
I am not going to walk to school
B
I am not going walk to school.
C
I am going school to walk.
D
Not I am going walk to school

Slide 8 - Quiz

....... they............. fight?

Slide 9 - Question ouverte

present continuous
iets wat nu aan de gang is
 - I am walking to school.
         - He is doing his homework.

Slide 10 - Diapositive

Onderwerp + persoon + werkwoord -ing

Slide 11 - Diapositive

Onderwerp + persoon + not +werkwoord-ing

Slide 12 - Diapositive

 Persoon + onderwerp +werkwoord-ing

Slide 13 - Diapositive

Maak de zin af
The queen _______ a new law. (approve)
A
Are approving
B
Is approving
C
Is approve
D
Am approving

Slide 14 - Quiz

The present continuous
Welke zin is juist en in de negatieve vorm?

Ze nemen niet de trein naar amsterdam.
A
They take not the train to Amsterdam.
B
Are take not they train to Amsterdam.
C
They are not taking the train to Amsterdam.
D
They not are taking the train to Amsterdam.

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Lien

afsluiting
hoe vonden jullie het?

Slide 18 - Diapositive