Werkwoordspelling havo3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Werkwoordspelling

Werkwoordspelling

In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

Vormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Gebiedendewijs 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

Bijvoeglijk naamwoord 

PVTT

PVVT

GW

VD

OD

INF

BN

De boom (worden) deze week opgetuigd.

1. Word
2. Wort
3. Wordt

(Vinden) je vakantie ook erg fijn?

1. Vind
2. Vint
3. Vindt

De man (leunen) tegen een paal aan.

1. Leun
2. Leunt
3. Leund
4. Leund

Wij (blijven) in Nederland dit jaar.

1. Blijfden
2. Blijften
3. Bleven
4. Beleven

Zij (verhuizen) naar Vught vorig jaar.

1. Verhuiste
2. Verhuisde
3. Verhuistte
4. Verhuisde

De kaars (branden) gisteren helemaal op.

1. Brande
2. Brandde
3. Brandte

Het (worden) een speciaal jaar.

1. Wordt
2. Word
3. Werd
4. Wordt

Op een gegeven moment ontmaskeren de deelnemers de (verkleden) superster.

1. VD
2. VD als BN
3. TD als BN
4. PVTT

Op een gegeven moment ontmaskeren de deelnemers de (verkleden) superster.

'(verkleden) jij je wel vaker, Adele?'

1. PVTT
2. PVVT
3. TD
4. VD

'(verkleden) jij je wel vaker, Adele?'

Het heeft de laatste tijd erg (waaien).

1. PVTT
2. INF
3. PVVT
4. VD

Het heeft de laatste tijd erg (waaien).

Ik heb het tot nu toe niet (geloven).

1. VD als BN
2. TD
3. VD
4. PVTT

Ik heb het tot nu toe niet (geloven).

Hoe heb je die auto (verven)?

1. VD
2. PVTT
3. PVVT
4. TD

Hoe heb je die auto (verven)?

Hij schepte (huilen) de aangebrande
koekjes van de bakplaat.

1. PVTT
2. TD
3. VD
4. TD als BN

Hij schepte (huilen) de aangebrande
koekjes van de bakplaat.

Wat gaat goed?

Wat snap ik (nog)niet?

Op je iPad herhalen ww-vormen

- H1 Spelling opdracht 9 en 10

- H2 Spelling opdracht 9 en 10

- H3 Spelling opdracht 9 en 10

- H4 Spelling opdracht 8

- H5 Spelling opdracht 7 en 8

- H6 Spelling opdracht opdracht 6