Clase 5 'en la recepción'

Clase 5 '¿Cómo se escribe...'
¿Qué vamos a aprender?
  • Los datos personales / persoonlijke gegevens
  • Spaanse alfabet / el alfabeto
  • el vocabulario (días de la semana y más)
  • Bijvoeglijke naamwoorden (los adjetivos)
  • Repaso werkwoorden (hay / estar / ser)
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 180 min

Éléments de cette leçon

Clase 5 '¿Cómo se escribe...'
¿Qué vamos a aprender?
  • Los datos personales / persoonlijke gegevens
  • Spaanse alfabet / el alfabeto
  • el vocabulario (días de la semana y más)
  • Bijvoeglijke naamwoorden (los adjetivos)
  • Repaso werkwoorden (hay / estar / ser)

Slide 1 - Diapositive

Repaso 'El alfabeto'

Slide 2 - Diapositive

¿Cómo se ecribe?
Oefening met ¿Cómo se escribe?
  1. Het rad wordt gedraaid
  2. Je stelt de vraag aan een klasgenoot en begint met ¿Cómo se escribe...?'
  3. Docent doet het voor
  4. Klasgenoot probeert antwoord (responder) te geven
  5. Denk aan begin en eind van een kort gesprekje:
    Bijvoorbeeld / Por ejemplo
    Hola (nombre)
    ¿Cómo se escribe tu nombre?
    ¿Puedes repetir?
    (kun je het herhalen?)
    ¡Muchas gracias!


Slide 3 - Diapositive

Mannelijk / Masculino
Vrouwelijk / Femenino
Calle = straat
Coche
Edificio = gebouw
Iglesia = kerk
Parques = parken
Dinero = geld
Sombra = schaduw
Lugares = bezienswaardigheden
semana = week

Slide 4 - Question de remorquage

Bijvoeglijke naamwoorden / adjetivos
  • In de vorige oefening hebben we gekeken naar mannelijke en vrouwelijke woorden. 
  • De bijvoeglijke naamwoorden (los adjetivos) passen zich aan, aan het zelfstandige naamwoord waar ze bij horen (dus kijk of het woord mannelijk / vrouwelijk is en of het in meervoud / enkelvoud staat.
  • In het Spaans staan bijvoeglijke naamwoorden bijna altijd achter het zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Diapositive

Los adjetivos (vervolg)
Página 145 2.03 y 2.04 maken in je online boek
Daarna een quiz

timer
10:00

Slide 6 - Diapositive

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

los niños....
A
pequeño
B
pequeños
C
tranquila
D
pequeñas

Slide 7 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijk naamwoord in.
"Las playas ...................
A
Blanco
B
Blancos
C
Blanca
D
Blancas

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

las clases...
A
difícil
B
difíciles
C
difícilas
D
difícilos

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

La chica .....
A
feo
B
bonitas
C
bonitas
D
fea

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

La catedral....
A
granda
B
grando
C
grande
D
grand

Slide 11 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

Los chicos.....
A
tranquilas
B
tranquilos
C
bonitas
D
feas

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

La estación.....
A
tranquila
B
tranquilo
C
bonitas
D
feas

Slide 13 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

Las casas ....
A
modernos
B
modernas
C
modernes
D
moderno

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

...... museos
A
pocos
B
pocas
C
poces
D
poca

Slide 15 - Quiz

Vul het juiste bijvoeglijke naamwoord in

...... libros
A
muchas
B
mucho
C
muches
D
muchos

Slide 16 - Quiz

'Los datos personales'
Luister naar het geluidsfragment en vul in je boek het formulier verder in... (página 40)

Slide 17 - Diapositive

Samen een dialoog oefenen
Práctica de expresión oral / gespreksvaardigheid

  1. Je leest samen of individueel een dialoog hardop voor. 
  2. Oefen dit eerst een paar keer.
  3. Neem de definitieve versie op en verstuur deze via 'opdrachten in Teams'
Doel van de opdracht: Student toont aan Spaanse klanken te herkennen in een tekst (dialoog) en kan deze klanken, zonder te veel problemen, uitspreken. 
Je kiest uit de volgende dialogen in het boek: 
3.02, 3.05 of 3.06 (bladzijde 211, 212, 213) 

timer
15:00

Slide 18 - Diapositive

Samen een dialoog oefenen
Práctica de expresión oral / gespreksvaardigheid
Oefening 3.03 (página 41) en lever in via Teams 

timer
30:00

Slide 19 - Diapositive

Ser / Hay / Estar 
Wanneer maak je gebruik van ser, estar of hay? De samenvatting is als volgt: ser = zijn + een eigenschap (langdurig of voor altijd), estar = zijn + een toestand (tijdelijk, op een bepaald moment). Hay betekent er is/er zijn en wordt gebruikt wanneer het onderwerp onbepaald is.

Slide 20 - Diapositive

Yo
Soy
Eres
Él / ella / usted
Es
Nosotros / nosotras
Somos
Vosotros / vosotras
Sois
Ellos / ellas / ustedes
Son
Weet je nog? Vervoegen van los verbos: SER

Slide 21 - Diapositive

Yo
estoy
estás
Él / ella / usted
está
Nosotros / nosotras
estamos
Vosotros / vosotras
estaís
Ellos / ellas / ustedes
están
Weet je nog? Vervoegen van los verbos: ESTAR

Slide 22 - Diapositive

Weet je nog? Vervoegen van los verbos: HAY

Slide 23 - Diapositive

Vervolg ser / estar / hay
Je kunt via onderstaande site veel voorbeelden zien van
ser / estar / hay 
Beluister en lees via de site alle voorbeelden
Aan het eind van de les / al final de la clase doen we nog een korte quiz ;-) 
Extra oefening (tijd over): página 144 2.01 & 2.02

Slide 24 - Diapositive

'Los días de la semana y más'
Página 44 + 45

Slide 25 - Diapositive

Oefening 3.06 (página 43 - hasta 45)
We luisteren allemaal naar het fragment tussen de receptioniste en mevrouw Salas
Daarna vullen jullie beide schema's in het ONLINE boek in
Dit wordt nagekeken en afgetekend door de docent

timer
20:00

Slide 26 - Diapositive

Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
... muchas tiendas en el centro.
A
está
B
hay
C
es

Slide 27 - Quiz

Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
El estadio de fútbol no ... en el centro.
A
está
B
hay
C
ser

Slide 28 - Quiz

¿Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
Los restaurantes ... en la Plaza Mayor.

A
están
B
hay
C
son

Slide 29 - Quiz

¿Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
Juan ... camarero.

A
está
B
hay
C
es

Slide 30 - Quiz

¿Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
... tres iglesias en el pueblo.

A
está
B
hay
C
es

Slide 31 - Quiz

¿Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
La estación ... en una plaza grande.

A
está
B
hay
C
es

Slide 32 - Quiz

¿Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
... un grupo de estudiantes.

A
estamos
B
hay
C
somos

Slide 33 - Quiz

¿Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
... una oficina de turismo en la plaza.

A
está
B
hay
C
es

Slide 34 - Quiz

¿Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
... profesora de español.

A
estoy
B
hay
C
soy

Slide 35 - Quiz

¿Juiste vervoeging van: hay, estar o ser?
Las tiendas ... en la Avenida Reina Sofía.

A
están
B
hay
C
son

Slide 36 - Quiz

La próxima semana:
- Quiz / repaso (herhaling)
las palabras (woordjes) unidad 1 hasta unidad 3 (TIP: WRTS)
- Unidad cuatro sobre 'la comida' 
- La presentación uitbreiden
- Los verbos (toepassen in de zin)



Slide 37 - Diapositive