Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Unterricht 28. Mai 2024
Herhaling lidwoorden
Naamvallen
Slide 1 - Diapositive
De lidwoorden
Wat weet je nog?
Beantwoordt de volgende vragen:
Slide 2 - Diapositive
"der, die, das" zijn de bepaalde lidwoorden.
Ja
Nee
Slide 3 - Sondage
"ein, eine" zijn de onbepaalde lidwoorden.
Ja
Nee
Slide 4 - Sondage
Welk bepaald lidwoord geeft aan dat het zelfstandig naamwoord mannelijk is?
der
die
das
Slide 5 - Sondage
Welk bepaald lidwoord geeft aan dat het zelfstandig naamwoord meervoud is?
der
die
das
Slide 6 - Sondage
Welk bepaald lidwoord geeft aan dat het zelfstandig naamwoord onzijdig is?
der
die
das
Slide 7 - Sondage
Welk onbepaald lidwoord geeft aan dat het zelfstandig naamwoord onzijdig is?
ein
eine
Slide 8 - Sondage
Welk onbepaald lidwoord geeft aan dat het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is?
ein
eine
Slide 9 - Sondage
Ik weet welke lidwoorden bepaald en onbepaald zijn.
😒🙁😐🙂😃
Slide 10 - Sondage
Ik weet welke lidwoorden mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud zijn.
😒🙁😐🙂😃
Slide 11 - Sondage
Heb je nog tips of tops over de uitleg van de lidwoorden?
Slide 12 - Question ouverte
Nieuw: naamvallen
Een belangrijk onderdeel van de Duitse grammatica! Er zijn 4 naamvallen in totaal. Naamvallen komen in verschillende vormen voor. Ze bepalen de functie van een zinsdeel.
We gaan een video kijken over de naamvallen: noteer wat jij belangrijk vindt.
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Vidéo
Wat heb je opgeschreven?
der-Gruppe / ein-Gruppe / 1e naamval / 3e naamval / 4e naamval voorzetsels zinsdelen onderwerp meewerkend voorwerp lijdend voorwerp
Slide 15 - Diapositive
Hoe werkt het?
Het is dus zinsontleding, maar met wat hulp van bijvoorbeeld voorzetsels.
Slide 16 - Diapositive
Welke vraag moet je stellen om het onderwerp van een zin te vinden?
Slide 17 - Question ouverte
Onderwerp/1e naamval
Wie/wat + gezegde (persoonsvorm en overige ww's) ?
Beispiel: De weerman waarschuwt voor slecht weer.
Slide 18 - Diapositive
Welke vraag moet je stellen om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?
Slide 19 - Question ouverte
Meewerkend voorwerp/3e naamval
aan of voor wie of wat +gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp ?
Beispiel: Ik geef mijn boek aan jou.
Slide 20 - Diapositive
Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp van een zin te vinden?
Slide 21 - Question ouverte
Lijdend voorwerp/4e naamval
Wie/wat + onderwerp + gezegde ?
Beispiel: Hij maakt zijn huiswerk.
Slide 22 - Diapositive
Vergelijking met Nederlands...
Naamvallen komen ook voor in het Nederlands. Denk aan hij/hem, zij/haar, mij/mijn...