Homoniemen en homofonen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1,3

Vandaag

SCHRIJVEN

homofonen en homoniemen
vaktaal 

Nederlands
Trede 14

Lesprogramma

1. Terugblik vorige les
   
2. Uitleg trede 14
3. Zelfstandig werken

Objectief/ subjectief
Wat weet je hier nog van?

Aan het eind van deze les...

• ken je de begrippen homofoon en homoniem
• kun je herkennen en uitleggen wat homofonen en homoniemen zijn.

• kun je zelfstandig zinnen maken waarin je homofonen en homoniemen goed gebruikt.
  
• weet je wat vaktaal is en kun je hier voorbeelden van noemen

Leerdoelen

Wat weet je nog?

• synoniem
• samenstelling

Hier volgen 3 vragen over!

Geef een voorbeeld van een synoniem bij de volgende 3 woorden:
Docent / trottoir/ correct

Vandaag leer je wat een homoniem en een homofoon zijn.
Wat denk je nu al als je naar de delen van de woorden kijkt?

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.
Homo = zelfde

Foon =klank

hard - hart 

wei - wij

Leiden - lijden

Zei - zij

ligt - licht

Homoniem

Eén woord met meerdere betekenissen, je schrijft het woord op dezelfde wijze, maar het kan iets anders betekenen. 

bank

bloem

bal

lijn

Homofoon

Homoniemen: watje, bank, pad
Maak met twee van deze woorden een kloppende zin waarin de verschillende betekenis duidelijk wordt.

Homofoon: Licht/ligt, eis/ijs, rat/rad, wij/wei
Opdracht: maak met beide woorden een kloppende zin waarin de betekenis duidelijk wordt.
Kies twee voorbeelden.

Vandaag leer je wat vaktaal (vakjargon) is.
Wat denk je nu al als je naar dit woord kijkt?

Wat is vaktaal?

• Elk bedrijf kent verschillende woorden die bij het vak hoort. Dit noem je vaktaal. 
  
• Door de vaktaal begrijpen de werknemers elkaar. 
  
• Zo hebben bouwvakkers het over verschillende gereedschappen en kassamedewerkers het bijvoorbeeld over verschillende barcodes. .  
  

En een fringe?

Vaktaal 

Elk beroep heeft woorden die speciaal bij dat vak horen. Zulke woorden noem je vaktaal. 

Vaktaal van de kapper: permanenten, touperen, krulsterkte.  

Vaktaal van een automonteur: brug, cilinder, carrosserie.  

Vaktaal van een arts: diagnose, fractuur, infectie.

Wat is vaktaal van een bakker/ kok? Noteer 2 woorden

Bij welk beroep hoort deze vaktaal?
belofte/ eed, bewijs, bezwaar, hoger beroep, hechtenis

Bij welk beroep hoort deze vaktaal?
prognose, patiënt, dossier, scan, tensie meten

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Aan het eind van deze les...

• ken je de begrippen homofoon en homoniem
• kun je herkennen en uitleggen wat homofonen en homoniemen zijn.

• kun je zelfstandig zinnen maken waarin je homofonen en homoniemen goed gebruikt.
  
• weet je wat vaktaal is en kun je hier voorbeelden van noemen

Leerdoelen

Aan de slag!

• Trede 14 SCHRIJVEN