W38

W38 les 1
persoonlijke voornaamwoorden & de werkwoorden (to) be & (to) have

Bezittelijke voornaamwoorden

(Kijk ook in je boek op blz 29)
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

W38 les 1
persoonlijke voornaamwoorden & de werkwoorden (to) be & (to) have

Bezittelijke voornaamwoorden

(Kijk ook in je boek op blz 29)

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands is:
A
hij
B
waar
C
huis
D
Danie

Slide 3 - Quiz

Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands is
A
zij
B
het
C
tafel
D
Fee

Slide 4 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 5 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 6 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 7 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Lien

to have

Slide 10 - Diapositive

I have
you have
he has
she has
it has
we have
you have
they have
Ik heb
je / jij / u hebt
hij heeft
zij heeft
het heeft
wij hebben
julllie hebben / u heeft
zij hebben

Slide 11 - Diapositive

Jim (to have) a dog
A
have
B
haves
C
has

Slide 12 - Quiz

My sisters (to have) brown eyes.
A
have
B
has

Slide 13 - Quiz

Senna (to have) two pets.
A
have
B
has
C
haves

Slide 14 - Quiz

To have
I
You
She/He/It
We
You
They
have
have
has
have
have
have

Slide 15 - Question de remorquage

To be or to have
Je hebt geoefend met het werkwoord 'to be' en 'to have'.
Kies de juiste persoonsvorm.

Slide 16 - Diapositive

They ... my parents.
A
have
B
are

Slide 17 - Quiz

We ...... a nice family
A
are
B
have
C
has

Slide 18 - Quiz

He ..... my brother.
A
is
B
have
C
has

Slide 19 - Quiz

Where ........................ I?
A
am
B
have

Slide 20 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
I
A
is
B
are
C
am
D
be

Slide 21 - Quiz

We ................... at school
A
have
B
are

Slide 22 - Quiz

............... you at home?
A
are
B
have

Slide 23 - Quiz

To be
I
You
She/He/It
We
You
They
are
are
are
is
am
are

Slide 24 - Question de remorquage

We ..... nice friends.
A
are
B
have
C
has
D
is

Slide 25 - Quiz

..... you at home tonight?
A
have
B
are
C
is
D
am

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

She has a book.
It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its

Slide 29 - Quiz

We are called Smith.
____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our

Slide 30 - Quiz

The cat has a collar.
____ collar is the colour red.
A
her
B
his
C
its
D
our

Slide 31 - Quiz

Susan and Mike are twins.
____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his

Slide 32 - Quiz

Ik kan de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden nu op de juiste manier gebruiken in een zin:
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
helemaal niet

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Lien

Well done!


Klaar, op de volgende pagina staan wat memory spelletjes die je kunt spelen, of pak een leesboek!

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Lien